Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/347

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

voortgang van den hartstocht, dien hij zag opkomen, dankte in zijn hart, dat hij ervaringen had, die het hem mogelijk maakten, de mystieke taal des gevoellevens te verstaan, zonder dat hij noodig had door vragen haar daartoe uit te lokken, dat het onuitgesprokene onder woorden werd gebracht, en dat hij dus de teerheid eener verbeelding kon de sparen, die zich mogelijk nog slechts door nevelbeelden ontsteld zag.

»Ik weet van dat alles ten minste genoeg, om u te verstaan en te ontschuldigen, arme lieve!" sprak hij. "Verruim vrij uw gemoed door vertrouwen en, wees zeker! geen hard oordeel zal u treffen uit mijn mond."

»Nu dan…, ’t was van master Fabian, dat ik sprak, en van mij zelve."

»Ik giste dat; maar nu… weet hij het!"

»Ik onderstel van ja, want…" en zij kleurde sterk, en stamelde, en zweeg.

»En heeft hij u de beteekenis leeren kennen van die zucht, die u tot hem trek? Heeft hij u van zich zelf gesproken?"

»Voorzeker neen! en ik zou nooit moed hebben, hem daaraf te vragen."

Gideon moest wel glimlachen over dien eenvoud der onschuld.

»Maar," vervolgde zij, »hij heeft mij nu toch beloofd, ik zou meer van hem weten, en hij moest mee! weten van…"

Gideon beet zich even de lippen van innerlijke onrust.

»En ter welker oorzake heeft hij u die belofte gedaan?"

»Ik zal ’t u zeggen, welwaarde vriend! N u ge zegt dit alles te kennen, zult ge weten, dat men een zulk mensch niets weigeren kan, vooral niet als het master Fabian is. Nu geviel het, dat ik hem eenige begeerte toonen zag naar dien Engelschen Bijbel, dien gij mij gegeven hebt, en die mij te dier oorzake nog meer waard was; geen ander, ware ’t vader of moeder geweest, had ik zulk dierbaar pand konnen afstaan…; hem bood ik het