Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/349

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

stilzwijgendheid. Och! als gij. wist hoe ik daar straks door uwe vrage naar den Bijbel, de ontdekking van dit alles had gevreesd!"

»Maar, beste joffer! overweeg dan bij u zelve! Kan dát goed zijn, wat gij dus angstiglijk verbergen moet voor hen, die u ’t naaste zijn op de wereld, en die ’t meest uw welzijn en geluk ter harte gaat?"

»Ik weet het niet… ik weet het niet, goede heer!" sprak zij, in onrust de handen vouwende, terwijl groote tranen haar ontvielen. »Als ik hierover nadenk, bevangt mij zoo wondre onrust en verd uistert dus vreemde angste mij het brein, dat ik niets meer scheiden kan. Ik weet alléén, dat hij het niet wil, en dat ik het niet kan, niet eenmaal weet, hoe ik het, voor zulke aanhoorders, als mijne ouders zijn, zou uitspreken."

»Zoo gun mij dan u hierin van raad te dienen, en eisch van master Fabian, dat hij over zich zelven en u spreke met uwe ouders. Een zulke eisch is geene stouthertige onverschaamdheid in eene jonkvrouw; zij is het recht harer zwakheid, die niet gaan mag zonder den bijstand harer naasten."

»Nu blijkt mij wel, meester Florensz.! dat gij niet weet, wat er omgaat tusschen master Fabian en mij, noch welk man hij is; gij zoudt me eer in een vurigen oven jagen, dan er mij toe brengen, zoo iets tot hem te zeggen."

»Toch is het noodig voor u, arm kind! dat er einde komt aan dezen toestand; die man is u te veel of te weinig; men moet weten, wat gij hem zijt."

»Veellicht verneem ik het nog dezen middag. Hij heeft mij gevraagd, hem zekere diensten te bewijzen, die hij mij nader wil aanduiden, en daartoe mij afspraak gegeven in onze drukkerij. Hij komt er somwijlen met mijn vader praten, en zelf toezien op het afprenten zijner vertolkingen… Ik ben dan veeltijds hier in den tuin, kom wel eens binnen en… en wij praten…in zijne moedersprake…"