Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/361

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»O! dat een uur als dit voor mij doormengd moet zijn met zulke smarte! In de afwachtinge van dat onheil zal ik na dezen niet meer rustig leven."

Fabian glimlachte voldaan; hij was, waar hij wezen wilde:

»Laat angst u niet overmeesteren, melieve! ik zal u zeggen, hoe wij voor ons beiden rust kunnen koopen; de Graaf moet…"

»Hier niet terugkomen, zoo het te hinderen ware."

»Dat zal niet aan ons staan; maar, als hij komt, moet al het volk dus tegen hem zijn ingenomen, dat hij bevroeden zal gansch zijne autoriteit verloren te hebben, en zóó veel moeite, zorge en bekommemis zal hebben om hier stand te houden, en zich voor de uiterste nederlaag te hoeden, dat hij iedere vervolging zijner particuliere vijanden, en de bejaging zijner eigene bedoelingen zal moeten opgeven…; en zoo niet…, dat ik tot vrienden en bondgenooten mag hebben allen, die hem kwaad willen; dat eene sterke lijfwacht zal zijn; begrijpt gij mij?"

»Zóó goed, dat ik u bidde, wel ernstig bidde, te zorgen, dat mijn vader zulken wensch en zulke intentie niet bij u onderstelle;… want gij weet niet, hoe sterk die aan de partij van den Graaf verhecht is… Ik hoor hem menigmaal zeggen: »het belang van ’t land hangt aan diens wederkomst." "

»Ook willen wij het wel diep voor hem verbergen; maar die laatste opinie zal hij eenmaal opgeven, want de Vereenigde Provinciën zouden al te zamen verloren zijn, zoo die tyrannische Lord er meester werd, en door hem zijne heerschzuchtige Koningin. Dan is ’t gedaan met de vrijheid van uw vaderland, goed kind! Dit moogt ge voor zeker houden, als ge mij redt, doet ge uw vaderland ook geen slechten dienst…"

»Nu zie ik in, dat. de welwaarde Gideon Florensz doolde, toen hij vreesde dat gij, vreemdeling wezende, mijn land kwaadt zoudt willen…"