Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/367

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

handen uit naar Deliana die, alles vergetende, op hem toeliep, hare armen om zijn hals sloeg, en zich innig aan hem sloot, als durfde zij alle machten en alle rechten trotseeren, die haar van hem wilden scheiden.

Gideon vouwde de handen in ontzetting over de diepte van dien onweerstaanbaren hartstocht, die dat zwakke kind dus stout maakte en besloten:

»Deliana!" riep hij. »Wat roekelooze uitzinnigheid is dit! Bedenk toch…"

Maar Fabian viel hem in de rede:

»Zou zij mij dus aanhangen, zoo ik schuld had tegen haar, zoo ik haar door ijdele beloften had misleid?"

»Sir!" zeide Gideon verslagen, »na hetgeen ik zie, heb ik u niets meer te zeggen, maar alleen deze ééne bede te doen: Verlaat Utrecht! het kan zijn, dat het een groot offer is van uwe zijde, dat daaraan veel hangt voor u, maar gij zijt het haar schuldig…"

»Zeker hangt daaraan veel voor mij… alles… alles…" overlegde Fabian bij zich zelven, ten zij zullen mij er toe dwingen, na een geval, als dit. Die geestelijke heeren hebben hier veel invloed, en deze hier zal niet rusten, vóór mij de poort is gewezen, en ik ben wel dwaas, dat ik mij aan iedere ongerijmdheid stoor en mij daardoor laat vervoeren tot ik mij zelven verraden zou en mijn eigen werk verbreken. Weg, laffe aarzeling! weg, laffe barmhartigheid! keeren is te gevaarlijk; ik moet vooruit; ik moet verder." Toen, als uit een diep gepeins oprijzende, waarbij hij het hoofd op de borst had neergebogen, zag hij plotseling op, zag Deliana aan met blikken vol oneindige teerheid, en riep toen:

»Gij ziet het, ze willen ons scheiden, dat willen ze van mij om uwentwil."

»Men wil ons vereenigen, Fabian!" hernam zij zacht, »alleen gij zijt het, die niet wilt, of… niet kunt," zuchtte zij. »O, zeg