Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/67

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Nu vrage ik, of dat eene zwakke teleurstelling is en eene lichte zake te achten?"

»Overzeker! eene vroolijke verrassing was het niet; maar dat is het dan ook al, en als ’t nietwes anders is, dat u schort…"

»O! had ik zekerheid, dat het nietwes anders ware, ik zou ’t licht overzien, maar dat vreemde heengaan, nu ik kom… Ik vreeze, dat men hier jegens mij van opinie veranderd is; op Maria heb ik wel goed vertrouwen, maar— meester Gerard…"

»Bezin u doch en denk er aan, dat gij niet waart gewacht."

»Meester Prouninck wist, dat ik in stad was, hebbende hij eene conferentie met mij gehad, om zaken op het raadhuis…"

»Ei, dat zal hem ontdacht zijn. Hij heeft zooveel en velerlei in ’t hoofd; bewijs is, dat hij u ontving als een, dien hij niet kende."

»Een bewijs, dat mij een kwaad omen is, mevrouwe! Een huisvader herkent altijd den jonkman, dien hij in goeden ernst tot schoonzoon begeert, wel."

»Bij ordinaire personen en omstandigheden moog dat waar zijn, jonker Rueel! maar aanmerk doch in welke tijden en in welke woelingen wij verkeeren, zonderling wij hier tot Utrecht. Schier elke dag brengt nieuwe zwarigheden aan en nieuwe verwarringen; niet één dag is den anderen gelijk, en op morgen kan men niet afgaan, naar wat gisteren was; die zich heden ter ruste legt als een geëerd burger, kan morgen ontwaken als veroordeeld banneling; die in zijn huis vollen vrede meent te hebben met al de wereld, treedt daar buiten, en vindt zich gemengd in twisten en diffusiën met zijne medepoorters, met geburen, met magen, met groote heeren… Die met zijn Bijbel en psalter in de hand in vromen zin opgaat naar ’s Heeren huis, en hope heeft geen slechter Christen te zijn dan een ander, zit er neder en hoort zich verdoemen en verketteren, als ware hij paapsch of turksch. Waaruit eigenlijk die discoorden ontstaan,