Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/68

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en wie ’t naaste bij ’t recht is waar er zoovelen twisten, zou ik u niet konnen zeggen; zelfs zoo iemand dat kon zou ’t mij wonder doen. Voor mijn brein is het al te hoog, en lijdelijk toezien is meest mijne zaak, vermits ik er niet in betrokken ben, maar mijn man zooveel te meer; mijn man heeft van dat alles geene ruste gehad sinds maanden en maanden. Gij spreekt van Louwmaand 1586, dat was juist de aanvang van die zware en rustelooze tijden, daar we nu in leven. O! het geheugt mij nog heel goed, kort na de blijde inkomste van Zijne Doorluchtigheid, den Graaf van Leycester, in deze landen. In ’t eerst ging het goed, geloove ik; althans men hoorde niet dan van vreugdigheid, festijnen en feestelijke begroetingen. Tot van den stoel hoorde men het afkondigen, dat de groote voorstander van de ware Christelijke religie in ’t land gekomen was, om een nieuw Israël op te richten in deze Nederlanden, met richters en profeten als ten tijde van Koning Saul; maar, Duren is eene mooie stad! en welhaast hoorde men kallen van misvernoegte, meer dan ik nu bepraten kan. In ’t eerst dacht ik: Gerard zal daar wel buiten blijven; om den broode behoeft hij niet naar een ambt te jagen, en wat eer en invloed betreft, die houdt hij hier in Utrecht genoeg, door de menigte luiden, die hij werken laat en brood geeft, maar eilacen! welhaast ondervond ik het anders. Van ’t oogenblik af dat Mylord hier in Utrecht kwam, is daar mijns erachtens in de gansche Zeven Provinciën geen man meer gemoeid of vermoeid, meer verwikkeld en gekweld, door al die differente moeiten, geschillen en werkzaamheden dan mijn Heer; nooit kon er een zijn, die zich dat alles meer met hart en ziel aantrekt, en die zich dus lijf en geest daarom afslooft. Wat al prene, wat al streven, wat al tegenstand en smaad, heeft hem dat al niet gegeven? Dan waren ’t conferentiën met heere Reingoud en met de predikanten; dan weer reizen en trekken naar den Hage, naar ’t leger, naar Dordt, het