Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/90

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dat zij vastsloot om haar midden met een gouden koord, verborg haar aangezicht onder een lange zijden falie, die zij in de haast van den grond opraapte, wierp zich op eene soort van sofa met zachte zijden kussens, en riep toen: »binnen!" maar hare stem was zwak en dof, en er trilde eenige ontroering in. Hare vergunning was in strikten zin gevraagd, maar niet afgewacht; want, terwijl zij zich had omgewend, stond de man reeds midden in \’t vertrek, en naderde haar met twee groote, snelle schreden; daarop maakte hij langzaam en statig twee buigingen, en bleef toen voor haar staan, in de houding van iemand die wacht.

»Het schijnt wel," sprak de Prinses, half verlegen en half verdrietig, doch zonder den vreemde aan te zien, »dat in mijn huis niemand meer zijn plicht doet. Niemand mijner vrouwen hier, zelfs de hofmeester niet in de voorkamer om u aan te dienen."

»Deh, signora Principessa! wat zal men daartoe zeggen? kwaad voorgaan doet slecht volgen…"

»Hoe meent gij dit, messer?" vroeg de dame, wat verwonderd naar hem opziende.

»Ik meen, dat uw hofmeester daar beneden lustig huishoudt, en het gezin hem aanvertrouwd, niet met zulke zorg en orde stiert, dat het exempel de overige dienaren stichten moet; doch ditmaal moet ik ze verschoonen; ze zullen gedacht hebben, dat Uwe Genade eene groote begeerte had mij te zien, en geenbeletsel had mij te ontvangen."

»Het eerste is maar al te waar," hernam de Prinses met een diepen zucht, »en wat het laatste aangaat, het is zoo: Grijmwaert wist, dat ik u wachtte en alleen was, messer Cosmo!"

Werkelijk was het Cosmo, dezelfde geheimzinnige man, dien wij in des barbiers huis zulk eene verdachte houding hebben zien aannemen, en die door Fabian zoo gemeenzaam werd aangesproken bij zijn verkleinnaam Cosimo. Nu hij zijn grooten