Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/91

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Spaanschen mantel niet gebruikte, om zijne gestalte te vermommen, zag men dat die rijzig was en wel gevormd, en hoewel slank en buigzaam, toch van sterkte en spierkracht getuigde, zijne kleeding was de gemeen-burgerlijke: een nauwsluitend wambuis van zwart laken, een plat linnen bef of boordje, zwarte sergie beenkleeding, en roode zijden rozen op de rondgetoonde schoenen. Openlijk droeg hij geen wapen, maar wij willen niet beweren, dat hij er geen bij zich had. Nu hij zijn ronden hoed had afgenomen, en zijn gelaat goed te zien was, kunnen wij ook hem beter gadeslaan; het scheen zoo wat een man van veertig jaar, misschien iets ouder, maar jonger zeker niet. Zijn gelaat was sterk sprekend, en in vroegere jeugd kon het zeer aantrekkelijk zijn geweest, door fiere mannelijke schoonheid; nog zelfs was het niet onbevallig, hoewel vermagering, diepe rimpels, scherpe voren, en dat geelachtig bleek dat van zwartgalligheid getuigde, alles gedaan hadden, wat de jaren en de ongenade van het leven doen kunnen, om een menschelijk gezicht van zijne schoonheid te berooven. Zijn haar en wenkbrauwen waren reeds sterk grijs, maar ze waren eenmaal zwart geweest. De oogen waren levendig, schrander en scherp, maar ze lagen zóó diep in het hoofd, dat ze kleiner schenen dan ze waren, en iets akeligs gaf het aan zijn blik, dat de oogharen waren uitgevallen, en niets dan dikke roode randen hadden achtergelaten, die er op schenen te duiden, dat menige bloedige traan uit dat oog was heengegleden langs dien weg. De neus was lang en recht, de mond klein en wel gevormd, doch de glimlach die er soms om heen speelde, was er nooit een van vroolijkheid, maar had altijd iets pijnlijks, en meestal iets moedwilligs en iets listigs, dat niet geschikt was vertrouwen op te wekken. De Prinses scheen hem toch geheel het hare geschonken te hebben, want zij hervatte wat meer opgewekt: