Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/150

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vocaat, »de beschermster van onzen Junius werd hier in Holland voor eene weduwe gehouden…"

»Mijne moeder was weduwe op dat tijdstip… en…"

»Zoo zijt ge dan toch eigenlijk geen zoon van den tegenwoordigen Graaf van Derby?" viel Barneveld in, met klimmend ongenoegen en mistrouwen.

»En…" vervolgde Fabian, die deed, alsof hij dit niet opmerkte, met iets als berekende koelheid: »ik geloof dat het oogenblik dáár is, om u uit eene dwaling te helpen. Ik ben niet de jonge Graaf van Derby."

Barneveld schrikte op.

»Niet de jonge Graaf van Derby!" riep hij, en snel nam hij een brief op, die open voor hem lag, zag dien in, terwijl hij zeide: »En Roderik, op wien ik vertrouwen kan, meldt mij…; maar toch ja… gij, groote Engelsche heeren! zijt spitsvondig op de kwestie der titels, en nu ik wel zie, is de uwe Lord Strange…"

»Maar ik ben ook Lord Strange niet!" hernam Fabian vermetel.

»Maar hoe, mijnheer! wat beduidt dan dit bedrog?" sprak Barneveld toornig.

»Dat het er geen is, om u te verstrikken, moet u blijken, daar ik zelf, vrijwillig en zonder daartoe bewogen te zijn, door eenige andere consideratie, dan die der oprechtheid, bekenne, dat het een bedrog is. "

»Maar in ’t eind, als gij niet de jonge Graaf van Derby zijt, niet dezelfde, die in ’t leger van Parma is geweest en met dezen heeft zoeken te onderhandelen, dan ben ik teloorgesteld in de voornaamste hope, die ik op u had gevestigd; dan kunt ge mij opheldering noch inlichting geven, juist over die kwestiën, die mij zoo na aan ’t harte gaan."

»Ik kan u die inlichtingen toch geven, en beter dan Lord Strange het zelf zou kunnen doen, zoo hij hier met u ware, en uit geene