Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/159

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Maar ’t is niet de zoon van uw Hadrianus Junius…, meene ik…; er bestaat nog een ander geslacht van dien naam, te Dordrecht, en, als ik wel heb, is de secretaris daaruit afkomstig."

»Maar hoe kan ik daarvan onderricht zijn? Ik! vreemdeling!" riep Fabian met zichtbaar ongeduld, tdie uit dankbaarheid jegens den vader, tot den zoon nader…, met een voorliefde, die…, die hem voor mij gewonnen heeft, eer hij het misverstand kan ophelderen… is er meer noodig dan een voorwendsel om te naderen, als men iemand winnen wil."

De Advocaat knikte welgevallig toestemmend, terwijl Fabian vervolgde:

»De gewichtigste zaken, die Mylord hier in Holland en Utrecht te verhandelen heeft, gaan door zijne correspondentie; win ik zijn vertrouwen, en is er iets nieuws omtrent den Spaanschen vrede, of ietwes anders… gij verstaat mij nu, denke ik…"

»Volkomen, en herhale het, Mylord! gij zijt een notabel persoon, maar gevaarlijk tevens."

»Niet voor mijne vrienden en bondgenooten althans!"

»Eene enkele vraag, met zuivere oprechtheid beantwoord, zou mij in dezen geruststellen en tot welvertrouwden waarborg zijn," hernam Barneveld, hem sterk aanziende.

»Vraag, mijnheer! indien het doenlijk is, zal ik u dien waarborg geven; gij weet, ik heb belang bij uwe vriendschap; ik heb noodig, dat gij mij als bondgenoot vertrouwt," sprak Fabian ernstig. »Wat eischt gij nog van mij, dan het volle inzicht in mijne intentiën en handelingen, dat ik u heb geschonken…"

»Ééniglijk, dat gij mij uw waren naam en afkomst zegt, opdat ik met eenige preciesheid wete met wien ik te doen heb."

Fabian scheen noch zeer verwonderd, noch zeer ontsteld over dezen eisch; hij bleef eene wijle nadenken, als overwoog hij, of hij dien al of niet zou toegeven, mogelijk ook, om na te denken over het antwoord, dat hij geven wilde. Zeker is ’t, dat hij