Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/162

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bondgenoot in zijn huis; maar hij had hem noodig, en le diable n’y perdait rien, als de Franschen zouden zeggen.

»Hoe wilt gij, dat ik u voortaan noemen zal?" hernam Barneveld kort en als om af te breken.

»Noem mij Mylord Strange. Mijn rang geeft mij recht op den titel en den naam heb ik gekocht…"

»Wij krijgen stoornis," viel Barneveld haastig in, en tot den man, die binnentrad, na geklopt te hebben:

»Wat is er, Franken?"

»Er is, Uwe Edelheid! dat de raadsheer Wilkes gekomen is, en verlangt onverwijld met Uwe Edelheid te confereeren."

»De gezant Wilkes!" riep Fabian met zekeren schrik, en Barneveld een wenk gevende, »met dien kan ik niet samen zijn."

»Wees gerust, Mylord!" sprak deze zacht, en luider voegde hij er bij, als tot Franken: »Ik onderstelle, dat Zijne Edelheid mij bij zich ontbiedt."

»Neen, heer! Sir Thomas Wilkes is hier in huis; hij is tot u gekomen; hij wacht!"

»Hij zal niet lang wachten," hernam Barneveld. »Met uw verlof, Mylord!" en opstaande, verwijderde hij zich schielijk, Franken, wien hij in stilte een bevel gegeven had, bij Fabian in het kabinet teruglatende.