Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/175

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Emerentia wilde antwoorden, maar hare aandacht werd afgeleid door een schellen, snerpenden kreet, die de andere vrouw hooren liet, zoodra de naam van Wilkes werd uitgesproken; terstond wijdde zij geheel hare opmerkzaamheid aan deze, die zich, hoe mat en krachteloos ook, trachtte op te richten, en wier verwilderde trekken en glasachtig starende oogen zich, met eene uitdrukking van schuwen angst, op de beide mannen vestigden, terwijl zij met eene heesche stem uitriep:

»Ik ben Lady Margaret Douglas Sheffield, Mylord! ik beken het, maar wees barmhartig; doe mij niet sterven; laat mij de vrijheid; laat mij tot Fabian heengaan, tot mijn Fabian?" En zij wierp zich op beide knieën, ondanks de pogingen van Emerentia om haar te doen ruste houden.

Barneveld en Wilkes zagen elkander aan met blikken van de hoogste bevreemding.

»Het blijkt, dat het mij geene overgroote moeite zal kosten, om deze gevangene in uwe macht te leveren…, als ik wel zie," sprak Barneveld tot Wilkes.

»Zoo komt het mij ook voor," hernam deze, »en ik dank u voor den goeden wil, dien gij hebt om mij te verplichten."

»Hoe wilt gij, dat ik handelen zal met deze vrouw?" vroeg Barneveld zacht. »Ik onderstelle, dat het uwe intentie niet zijn zal, dat ik haar aan de gewone rechtbank overlevere…?"

»Integendeel! Ik wenschte deze zaak om wichtige redenen, zooveel het zijn kan, zonder opspraak af te doen… Ware zij in verzekerde bewaring te houden, zonder haar in een eigenlijken kerker over te brengen, dat zou wel het beste zijn. Ik zou haar, bij de eerste occasie, heimelijk naar Engeland doen overvoeren, dan waren wij van de verantwoordelijkheid dezer zake ontslagen…"

»Misschien…; na hare mislukte ontvluchting… zal zij zich op goede voorwaarde tot gedweeë overgave laten bewegen."