Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/176

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ik zal ten minste beproeven, of zij het wil."

»Maar gij ziet, het arme schepsel is in een toestand van geestverwarring, die maakt, dat zij zwaarlijk op eenige ondervraging antwoorden zal," merkte Barneveld aan.

»Die geestverwarring is mij nog niet helder. Deze vrouw is zóó doortrapt, dat dit wel eene list kan zijn, om ondervraging te mijden."

»Mij schijnt ze toe in zulken deerniswaardigen staat, dat ik geen hart heb haar te verdenken," sprak Barneveld, meewarig neerziende op de ongelukkige, die zich nog altijd niet had willen oprichten.

En werkelijk, zij was in deerniswaardigen staat, de arme Deliana; want wij begrijpen, dat geene andere dan deze, zóó trouw, maar gelijk zóó onhandig hare rol kon vervullen, door Fabian opgelegd. Toch zijn er zeker onder mijne lezeressen nog verheugd, haar ontkomen te zien aan het dreigend doodsgevaar waaronder wij haar verlieten; maar meer dan het leven had zij dan ook niet daaruit gered. Dat beeldschoone, jeugdige kind, dat wij zoo frisch en blozend gekend hebben in het huis den Engel, was nu bijna walgelijk om te aanschouwen, onder de afgrijselijke mengeling der verve, die dat gelaat had vermomd, maar door tranen ten deele was weggewischt; vermagerd, uitgeteerd onder angsten, mishandelingen en vermoeienissen, was zij jaren verouderd in korte dagen, en zonder andere levenskracht dan de eenige wilskracht: Fabian te dienen; zonder ander bewustzijn, dan dat zij zich te vermommen had, onder eene kleeding die niet de hare was, en die, met slijk en bloed bespat, verhavend, gescheurd, door de uiterste pracht zelve nog een akeliger aanzien kreeg. Zeker, zij was deerniswaardig te aanschouwen, en zóó weinig zich zelve, dat het vergefelijk moest zijn, zoo iemand haar voor de befaamde misdadige hield; en daarnaar handelde Wilkes ook; hoewel hij noch onmeedoogend noch ongevoelig was, had