Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/177

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hij geene deernis bij het zien van dien jammer, dus was hij vooringenomen door de vreeselijke persoonlijkheid der vrouwe, die hij meende vóór zich te hebben; hij naderde haar met zijne strakke houding, en half van haar afgewend door innerlijken tegenzin.

»Mylady!" sprak hij, op strengen toon, »gij zijt nu opnieuw in onze handen…, uwe eerste poging tot ontkomen was zoo onberaden als vruchteloos; zij heeft u slechts doen lijden; het is u aan te zien, wil u nu rustiger dragen onder dit lot; gij weet wel, dat niemand onzer zich het recht zal aanmatigen u te vonnissen; gij weet wel, dat gij op eene voegelijke bejegening recht hebt, en dat die u geworden zal…, doctor Julio had in last u te zeggen…" Maar het gillen en snikken der arme Deliana, bij het hoor en van dien naam, die haar de vreeselijkste tooneelen voor de ontstelde verbeelding terugriep, maakten het hem onmogelijk voort te spreken of zich te doen verstaan. »Ik zie, Mylady!" sprak hij koel, »dat gij mij niet wilt aanhooren, en dat mijne tegenwoordigheid u tegen is, als die van zijn overwinnaar een verslagen veldheer: ik verwijder mij…" En zacht tegen Barneveld: »Later zal ik zien mij met haar te verklaren; wellicht zijt gij haar minder tegen, en zal zij zich door u tot kalmte laten stemmen."

»Allereerst heeft zij verpleging noodig," hernam deze goedhartig.

»Wil haar die verleenen; gij doet er mij dienst mee; maar reken op den bittersten toorn der Koningin tegen ons beiden, zoo zij ons nogmaals ontkomt. Zij neemt deze houding aan, om door medelijden eene vrijheid te winnen, die zij slechts gebruiken zal, om door listen en kunstenarijen, kwaad en onheil te stichten."

»Ik sta in voor hare goede bewaring," sprak Barneveld, terwijl hij den gezant verzelde tot aan zijn huisdeur. Het was Barne-