Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/178

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

veld niet ontgaan, dat die vrouw onder haar weemoedig smeeken, den naam »Fabian" had uitgesproken, en te eerder verheugde het hem, dat de Engelsche heer zich verwijderde en het nader onderzoek aan hem overliet. Deze vrouw, wellicht eene medeplichtige van Fabian, kon ook diens geheimen bezitten en verraden, in hare ijlhoofdigheid of in de kreten, die zij slaakte om er zich den schijn van te geven. Hij keerde dus terug, met het voornemen, om door goedheid en deelneming haar vertrouwen te winnen en te vernemen, in hoever zij in zijne belangen had gewerkt of daartegen, eer hij haar verraste met de mededeeling, dat Fabian, onder den naam van Mylord Strange, zich in hare nabijheid bevond. Met de gedachte, dat hij het in zijne macht had, haar, zoo ras hij wilde, te ontzetten, door haar dien man voor oogen te stellen, voelde hij zich sterk tegen iedere list, en nam hij zich voor, veel geduld te oefenen met zijne gevangene; maar zijne berekeningen werden teleurgesteld: na de schokken der radelooste angsten, was Deliana vervallen tot eene matte wezenloosheid, en hare kreten waren vervangen door een onverzettelijk stilzwijgen, slechts afgebroken door de bange zuchten, die zij van tijd tot tijd slaakte. Jonkvrouw Sonoy ondersteunde haar het hoofd, en stond haar, met een ernstigen en meewarigen blik aan te staren, toen de Advocaat terugkwam.

»Zie, mijnheer neef!" begon Emerentia. »Nu ligt deze arme lijderes daar weer in die bezwijming, daarin zij vervalt, zoo haast zij door hare vlagen van wilde wanhoop en vreeze is uitgeput. Ik heb haar nog niet bij hare volle kennis gezien, schoon ik haar nu reeds vele dagen met mij houde."

»Hoe nu, jonkvrouw! verkeerdet gij dagenlang met dit arme schepsel?"

»Ja; ik heb de gansche reize, van Utrecht tot hiertoe, met haar samen geweest."