Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/184

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

brokene stem, »gelooft mij niet, als de vertwijfeling maakt, dat ik mij anders noem;" maar om eene Engelsche vrouw te zijn, sprak zij dit in al te zuiver Neerduitsch, en nog wel met Utrechtschen tongval!

»Gij hoort het," hernam nu de serjant en, den soldenier wenkende, sloeg hij de hand reeds aan haar, aan die noodlottige koord, reeds vroeger om haar hals gewrongen.

Manninga stelde zich opnieuw tegen hem:

»Ik zal niet dulden, dat men eene weerlooze vrouw moordt in mijn bijzijn. "

»Intusschen was ik naast de arme neergeknield en hief haar op; terwijl Manninga deze kostbare prooi betwistte aan die wreeden, kwam ik op een inval en voerde dien uit, zoo snel als de gedachte. Het jeugdige kind was teer en zwak; ik wist mijne krachten toereikend; ik nam haar in mijne armen, droeg haar voort, verborg haar in mijn wagen, en gaf mijn koetsier een haastigen wenk, dien hij begreep en opvolgde; wij reden voort, met al de snelheid, die twee sterke paarden, goed voortgezweept, ons mogelijk maakten."

»En Manninga?" vroeg Barneveld, met een glimlach.

»O, Manninga! een edelman met twee dienaren overmocht toch wel een paar boosdoeners; voor hem vreesde ik niet, ook zou die vreeze ijdel zijn gebleken. Toen hij mij zag wegvluchten, weerhield hij de krijgslieden mij te volgen. »Zegt vrij aan wie u dezen last gegeven hebben, dat het heer Lieuwert Manninga is, Friesch edelman en secretaris van Graaf Lodewijk, die u verhinderde dien uit te voeren, en dat ze mij rekenschap mogen vragen van dien tegenstand." »Geeft ons veeleer goud, opdat wij vluchten mogen," baden zij; »want nu het niet volbracht is, vreezen wij straf en schande. " Lieuwert wierp hun zijne beurs toe; zij maakten zich haastig weg, en mijn vriend besteeg rustig zijn paard; zijne dienaren volgden, en welhaast had die kleine