Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/183

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

weerde, dan door snikken en smartelijke kreten. Heer Lieuwert eischte, op forschen toon, rekenschap van den gruwel, dien men plegen wilde."

»’t Is een bevel, dat wij uitvoeren aan eene misdadige vrouw, die men op geene andere wijze durft straffen," sprak één hunner, een Hollandsch serjant.

»Wie gaf dat bevel?" vroeg Lieuwert.

»Ik heb onder eed beloofd dat niet te zeggen," hernam de krijgsman.

»Maar," viel de andere in, die gewoon soldenier was, »deze vrouw is eene gevangene van den gezant Wilkes en den overste Norrits…, en, ik geloof…"

Een ruwe klingslag van zijn serjant deed den soldenier eene wijle zwijgen; toch hervatte hij stout:

»Onze makkers, die weggevlucht zijn, hadden niet allen kennis van dit bevel; maar zij wilden de gevangene plunderen; daarom vluchtten zij, toen zij u zagen, heer! wij, wij aarzelen slechts, omdat wij niet meer zeker zijn, dat wij de rechte persoon in onze macht hebben, en zij zelve houdt ons in twijfel, daar zij kwalijk aan doet; want, als zij ’t niet is, zal niemand haar leed doen, het is onze plicht als ons belang, slechts de ware Lady Margaret te dooden."

»Nu, zij zegt immers zelve, dat zij die is," riep de serjant.

»Ja; maar in een oogenblik van heftigen doodsangst kreet zij een anderen naam uit…"

»En herriep dien op ’t zelfde oogenblik…"

»En eene onschuldige te mishandelen, eene andere dan u bevolen is, ware eene onvergefelijke misdaad," sprak heer Lieuwert, »gunt mij, mannen! haar te ondervragen," en toen, op zachten toon haar toesprekende, vroeg hij: »Zeg mij, lieve vrouwe! gij zijt onschuldig, niet waar? Gij zijt niet de Lady Margaret?"

»Wel zeker ben ik die," hernam zij, met eene zachte, ge-