Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/187

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Nu, ja dan, ik kenne haar," hernam hij, overtuigd, dat het ontveinzen der waarheid, tegenover iemand als Barneveld, onmogelijk was geworden, of ook wel, omdat hij, van de eerste ontroering der verrassing bekomen, had ingezien, dat ontkennen hem hier niet meer noodig was, en dat hij den Advocaat ook in dezen vertrouwen moest schenken. »Ik kenne haar," herhaalde hij, »zij heet… Deliana."

»Deliana? neen! neen! ik heet Lady Margaret Douglas Sheffield," hernam zij, op droeven, vasten toon, het gelaat heenwendende naar de zijde, van waar het geluid kwam, »gij wilt mij beproeven, niet waar? en nu, gij hoort het, ik ken mijn plicht; ik heb een goed geheugen, als het de vrage is, mijn Fabian te redden! de Gravin van Derby valt niet in zulken strik, als het de belangen geldt van haar heer."

En nu opstaande, wilde zij eene fiere en vaste houding aannemen; maar zij wankelde. Als ondanks zich zelven trad Fabian haar ter hulpe. Alles wat daar nog menschelijks in hem was, bewoog hem tot een diep medelijden met haar, wier liefde, wier lijden, wier moed op ééns in volle klaarheid zich voor zijne scherpziende verbeelding toonde. Hij vatte hare hand; de aanraking werkte magnetisch: zij herkende hem, en met den uitroep: »mijn Fabian!" stortte zij aan zijne voeten:

»Eindelijk weer met u! Waar ben ik?" voer zij voort, met de grootste verwarring rondziende.

»Bij vertrouwde vrienden," hernam hij, haar zachtkens oprichtende, »Herstel u, arm kind! niemand zal u of mij iets deeren."

»Weet gij het zeker?" vroeg zij, met eene zachte, fluisterende stem, zich tot hem opheffende. »weet gij het wel zeker? want, ziet gij, hunne vijandschap gaat ver; ik heb veel, veel geleden; zij hebben mij willen moorden, op afgrijselijke wijze, omdat ik u trouw was en gehoorzaam, omdat ik u niet verraden wilde,