Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/198

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

onderdaan. Oordeel zelve: hij weigert den nieuwen eed te doen…"

»Maar, heer neef! dat wist ik, en hoe wil men, dat hij dien doen zal? Hij heeft eed gedaan aan den Gouverneur-Generaal. Een krijgsman heeft maar ééne trouw."

»’t Is juist daarom, dat men zich van de zijne wil verzekeren, ten dienste van ’t Vaderland."

»Welnu?" vroeg Emerentia, met stouten, bijna uittartenden blik.

»Welnu, men ziet de oversten der steden en sterkten, die onder den eed des Graven staan, die steden en vestingen overgeven in handen der vijanden, zonder nooddwang en meest uit verraad. Stanley, York, Marchand, hebben allen zich aan die schandelijke crime schuldig gemaakt, tot groote prejudicie van deze landen."

»Nu, heer! wat zegt dit tegen mijn vader? ’t Zijn allen vreemdelingen…, en mij dunkt, eene stad of een gewest in handen van jonker Diederik Sonoy loopt geen gevaar door verraad, zelfs niet door geweld aan den vijand te komen."

»Maar als de kolonel toch dezelfde taal voert, als die luiden, die zulke crimen feitelijk gepleegd hebben…"

»Ik versta u niet wel, heer!"

»Hij neemt hetzelfde pretext in den mond als zij, te weten; hier te lande geen overhoofd over zich te kennen of te erkennen, en mits hij op dien toon gestemd blijve en ’t hem geviel, met Medemblik oft eenige andere stad, van ’t noorder-kwartier te doen, wat hem gelust te, dan zou men hem zelfs niet straffelijk kunnen vallen, zoo dat pretext geldig werd geacht."

»Hij zal daarmede nooit ietwes doen, dan met het oorbaar van den lande, en met billijkheid kan bestaan."

»’t Is maar de vraag, wat hij voor oorbaar acht. De staten van Holland en de Stadhouder van Holland hebben zich daarom