Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/20

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Een man! een man, die mijne zuster met zulke teerheid omhelst, en zulken eed zweert, dat is voorwaar zoo vreemd als vermetel…!" sprak nu Wijndrik, die binnen was gekomen, in de duisternis door geen van beiden gezien, in hunne verstrooiing evenmin gehoord. Hij herkende de Maulde niet terstond, en de onderstelling van hetgeen waar was, kwam niet bij hem op.

»Ja, jonker Rueel! zoo is het; gij vindt uwe zuster in de armen van een man, die haar met een eed trouwe zweert, en die hier is om haar liefde te vragen," sprak nu de Maulde, zich omkeerende tot Wijndrik.

»Jonker de Maulde! overweeg wel het wicht van zulke woorden, als men tot een broeder spreekt, een broeder, die zich niet door woorden blinden laat, zooals de onervarenheid eener jonkvrouw, die men bij wijle om tijdverdrijf met jok en kortswijl het hoofd tracht op te winden."

»Juist, omdat hier noch van scherts, noch van kortswijl sprake kon zijn, is het aan een broeder, dat ik zeg: gij strekt tot voogd, tot raadsman aan deze jonkvrouw; geef haar mij tot echtgenoote, en gun, dat ik haar mijn leven toewijde."

»Dan moet ik u dit antwoorden, jonker de Maulde! ik houde n in vriendschap, en erkenne oprechtelijk uwe minnelijke kwaliteiten; maar ik vreeze, dat gij dit aanzoek doet in eenige vlaag van hartstocht, waardoor dan ook ontstaan, en dat hierna berouw zal volgen; dus rade ik u: overweeg nog eerst…"

»Maar zou ik dan hier zijn, zoo ik niet alles overwogen had?" viel de Maulde in met ongeduld over zijn aarzelen.

»Wil het bedenken! mijne arme zuster is van die wezens, die men rampzalig maakt en moordt door teleurstelling in teere genegenheid; die men, door wisseling van liefde tot ontrouw en koelzinnigheid, het ergste doet wat de ééne mensch tegen den anderen plegen kan. Bereid haar dat ergste niet, de Maulde! ik smeek het u. ’t Is eene weeze; de zorge voor haar ligt op