Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/19

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

schitterenden flonkersteen, die…" Maar de jonkman weerhield zich; al sprekende was hij kalmer geworden en tot meer bezinning gekomen, en nu voelde hij, dat zulke bekentenis van zijne dwaling in dit oogenblik niet voor haar oor geschikt was; ook voegde hij er kalmer, maar vaster bij: »Ada Rueel! hoor mij; ik vrage u, of gij vergeven kunt en of gij mijn hart wilt aannemen, zooals het is? want van nu aan behoort het u."

En zij hoorde wel zijne woorden, maar scheen toch den zin niet te vatten. Bleek en roerloos zat zij daar; hare fijne ranke gestalte boog zich inéén, alsof een scherp koud staal haar het harte had getroffen. De schok was te groot, de overgang te plotseling, na zulke wanhoop als de hare. Zulke zekerheid was te snel; daar was te veel op ééns om het met ongemengde blijdschap te ontvangen, te dragen. Dit geluk trof haar als een bliksemstraal; het verpletterde; het kon niet terstond opheffen in een oogenblik, waarin zij nog moede was van haar kamp met de smart. Zij trok hare handen niet terug, maar zij zou hem die niet gegeven hebben, en zij kon hem niet antwoorden. Eerst toen hij aanhield, en zijne stem teerder werd en kalmer, en hij met dieper weemoed herhaalde:

»Gij acht dus niet op mijn berouw, omdat het te laat is? Gij wilt dus niet meer de mijne worden…?" En toen hij zacht smeekend den arm om haar sloeg, als om haar te steunen, wierp zij zich schreiend aan zijne borst tot éénig antwoord.

Eindelijk, onder zijne teedere liefkoozingen, kwam zij tot volle bewustheid van het verleden, van het tegenwoordig, en zij sprak zacht klagend:

„O! misleid mij niet… misleid mij niet, de Maulde! want zie…! ik heb veel geleden, te veel zou ik haast zeggen; want deze vreugd treft mij als ware ’t bedroefdheid…"

»Veel geleden! gij? om mijnentwil; o, ik… ik heb veel goed temaken, en zeker, ik wil het, ik zwere het u! en laat deze kus…"