Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/202

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Gij kunt het hoeden! gij, mits gij u niet weerhouden laat door flauwhertige consideratiën, dergelijke niet in den mannengeest mijner Emerentia moesten opkomen. Gij, als gij, wel besloten, nu haastelijk afreist naar Medemblik, in de vreugde van ’t wederzien accordeert hij u licht ietwat groots; gij houdt hem voor, dat hij wijs moet zijn, en zich niet schaden in de opinie van de oprechte patriotten, en vrede zoeken te houden met den Prins, die te eenigen tijde de meester -van ’t land zal wezen; dat is vrij betere en gezondere staatskunst, dan een vreemden heer naar de oogen te zien, die metterhaast zijne vrienden en dienaren in groote ongelegenheid zal brengen, en licht, eer er een paar jaren verloopen zijn, geen handbreed gezags hier meer houden zal."

»Dus onderstelt gij, dat de Graaf niet zal keeren?"

»Zoo hij niet spoedig keert, moet hij vervangen worden; wij kunnen ’t niet langer houden met een Gouvernement, dat zich op zóó vele mijlen afstands houdt. Wij kunnen niet langer buiten eene krachtige regeering. buiten een overhoofd; en ’t gezag van den Graaf slijt bij dit afzijn zachtkens uit, dat duurt geene drie maanden meer; en zoo hij keert… zoo hij keert, Emerentia! vindt hij de zaken hier in zulke disordre, zijn gezag dus ontwricht en verward, dat voorzeker hij het hier geen half jaar zal goedmaken…, tenzij…," de Advocaat hield zich in.

»Nu tenzij…"

»Tenzij er een mirakel gebeure. Boodschap dit gerustelijk uw heer vader, de weet daaraf zal hem heilzaam zijn, en raadt gij hem ten goede, dat hij zich dit wete ten nutte te maken."

»Ik zal uwe commissie overbrengen, heer neef! alleen ik vertwijfel, of eigenbelang stem zal hebben in zijn raad; ik achte, hij zal naar niets luisteren dan naar plicht."

»Hij zal wel ten leste klaarlijk inzien, wat zijn rechte plicht is, zonderling als gij hem dit schrijven overbrengt, dat ik aan geene