Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/206

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zonderling in dagen als die ik doorleve; maar jonk te zijn, zooals toen te Amersfoort; zijne jeugd te voelen, die te genieten met open gemoed en heldere zinnen, als ten dage, dat ik van de Heidelbergsche Universiteit keerde en u wederzag, ook jeugdig, jolijselijk, uitnemend boven allen in volgeestig schoon, dat heette eerst leven, en ’t leven te genieten…; de eerste teloorstelling bracht gij mij aan…"

»Ei, kom! die klacht is uwe tong nu reeds lange ontwend, en ’t zou u nu niet ten goede komen mijns vaders schoonzoon te zijn."

»Gij hebt gelijk," hernam Barneveld, ook glimlachende, »de zaken dan staande als nu, zou dat mij uiterst kwalijk te stade komen, en nu gij, Emerentia! zoo is de Friesche edelman de rechte Joseph, de uitverkoren hartevriend?"

»Hij is mijn vriend! zekerlijk ja! Een betere kon mij wel nooit zijn te beurt gevallen. Hij is een ernstig, bestendig man van een vast karakter, en die toch geene mildheid van harte mist; slechts is ’t hem gegaan als mij, hij heeft de periculeuse wateren des levens doorzwommen, en de stortzeeën der passiën zijn ook hem over ’t hoofd gegaan; hij als ik zoekt ruste in ’t kalme hijliksleven. Ik wensch een gids en vriend, hij meer eene vriendinne dan eene liefste; hij kent mijn levensloop, ik den zijnen; ons hijliksgeluk zal niet zijn gebouwd op een zandigen oevergrond, blootgesteld aan de schuddingen van de ebbe en den vloed der passiën, maar op de rotse van wederzijdsche achting en welverzekerde genegenheid…; zijn vroommoedigen aard…"

»Al wel, mijne liefste nichte! ik houde het afbeeldsel wel voltooid, ik zal immers straks het model zien…"

»Gij hebt gelijk," hernam Emerentia, even kleurende; hare achting voor heer Lieuwert had haar zeker tot meer uitvoerigheid verleid, dan de schuchterheid der jonkvrouwelijke liefde het zich veroorloofd zou hebben; ik wenschte doch niet van hier te gaan, zonder uwe gade even te groeten."