Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/225

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Maurits trappelde van ongeduld; de Kanselier zweeg; Barneveld had niet naar hem geluisterd; hij had zich eene wijle in gepeinzen verdiept; nu echter hief hij het hoofd op, en sprak vast en dreigend als in zich zelf:

»Wel op, mijn goede Graaf van Leycester! gij laat de brieven aanhouden van onzen geboren Prins van Oranje; we zullen u niet meer doen maar ook niet minder, en wij twijfelen, oft gij daarbij niet ietwat kwalijker staan zult dan deze."

»Wat meent ge daarmee?" vroeg Maurits.

»Dat we simpellijk doen zullen, hetgeen men ons heeft gedaan."

»Geweld, heer Advocaat! tegen de correspondentie van den Algemeenen Stadhouder!" riep de Kanselier met schrik; »elke roekeloosheid!"

»Gansch geen geweld, mijne heere Kantzler! ik wete wat mij te doen staat, en sinds geruim en tijd dacht ik er op, hoe het ons nut zou de zijn achter zijne correspondentie te raken…"

»Maar hoe zult gij ’t executeeren?"

»Laat mij geworden, heer Graaf! ik bevorder hiermede niet slechts uwe wraak, maar ook principaallijk het welzijn van den Staat…"

»Ik bidde u, in den naam van dat welzijn, heer Advocaat! zie af van dit voornemen; het is nu reeds zóó ver gekomen, dat de goede verstandhouding tusschen Zijne Doorluchtigheid en de Staten, tusschen dezen en het grootste deel de! burgerij, hangt aan een zijden draad, en ik zorge, gij gaat dien doorsnijden…; denk er toch op, hoe hatelijk, lacen! de naam der Staten is geworden onder de goede ingezetenen en vrome luiden; meest allen…"

»Tot de Reingoudsche factie getrokken door rebellische Predikanten; zekerlijk, wie zou dat niet weten?" viel Barneveld in, »doch wie acht op de woelingen van ’t gemeen?"

»’t Ware juister gezegd: de gemeente, en deze dus in troe-