Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/230

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Het komt mij vreemd voor, mijne heeren! dat men dus lang wikt en weegt, eer men zich luid en volmondig verklaren durft omtrent het voornemen, dat ik uitte, en dat men er gevaren in schijnt te zien, van welken aard dan ook. Heb ik, in mijne kwaliteit van Stadhouder, al of niet het recht, mij met de zaken der Provincie te bemoeien? al of niet het recht, een keer naar de steden te doen? en is het al of niet mijn plicht, als Kapitein-Generaal, kennis te nemen van den toestand der sterkten en vestingen in Holland, Zeeland en West-Friesland."

»Dit is zoo weinig twijfelachtig, dat de Staten zelf, na de desasters in Overijsel, Uwe Excellentie daartoe hebben aangezocht," sprak de Advocaat.

»Dus kan het dan ook niet vreemd gevonden worden, zoo ik het doe, en bij mij althans ligt dan niet de schuld; gesteld, ik vond weerstand en het moest tot een uiterste komen."

»Voor de uitersten hoede ons de Alwijsheid," sprak Leoninus. »Maar toch… ja, Uwe Genade heeft gelijk: zij kan dien stap doen; zij kan hem ook laten; dit zelfs ware nog beter," voegde hij er bij.

»Maar in ’t eind, die stap van Zijne Excellentie is niet te verdenken, kan niet verdacht worden?" vroeg Barneveld, Leoninus raadplegende met den blik.

»Zij kan beproefd worden, en mogelijk tot goede uitkomst leiden… », antwoordde deze.

»En die proef zal genomen worden met den kortsten!" Al sprekende, was Maurits de deur genaderd, en riep nu: »Jonker Valentijn!" en in zijne drift trad hij naar den page toe, die zich aan de deur vertoonde en die aarzelde binnen te treden. Maurits gaf hem zacht een bevel, waarop de edelknaap antwoordde:

»Reeds in de voorzaal, Uwe Excellentie!" daarop verwijderde hij zich schielijk.

»Uwe Excellentie heeft iemand ten gehoore laten roepen?"