Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/229

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

keeren; en zoo dat geschiedde, hebben we burgerkrijg!" sprak de Kanselier bedachtzaam.

»En ’t afwezen van Mylord Leycester! Bedenk, wellieve Graaf! wat dat zijn zou, en op wiens hoofd de schande daaraf zou nederkomen," voegde Barneveld er bij. »’t Is veel beter, door onderhandelingen dien man tot onderwerping te brengen."

»Maar in ’t eind, breng hem dan daartoe, en zonder marren, zoo ’t u gelieft, want ik…, het hoofd staat mij niet naar wachten."

»Mijnheer Barneveld en ik waren overééngekomen, te zamen personen van vertrouwd karakter te kiezen, om naar Medemblik te gaan, en verder de Staatszaken in Noord-Holland nauwlettend te onderzoeken…"

»Dat is onnoodig, heer Kantzler! ik zelf zal daaraf kennis nemen aan wie mij eed doen en trouw houden, en ik zwere u, ik zal ras genoeg mijne vrienden en welgetrouwen van vijanden en tegenpartijders weten te onderkennen."

»Ik smeeke Uwe Vorstelijke Genade, zie van die intentie af! gij waagt uw dierbaren persoon en de rust van gansch West-Friesland, zoo niet van heel Holland daartoe!" bad Leoninus.

»Toch begrijp ik dat verlangen van Zijne Excellentie om door te tasten," zeide Barneveld; en, toen hij zag, dat Maurits, die altijd heen en weer liep, den rug wendde, fluisterde hij Leoninus in: »De vurige geest van den jongen Graaf moet occupatie hebben; eene betere distractie kan men op ’t moment niet uitdenken, en daarbij, hij moet niet in den Haag zijn, als de zaken tusschen Wilkes en de Staten zich nog meer compliceeren, dat te voorzien is, na ’t overgeven van ons antwoord op zijn protest."

Maurits had intusschen zijn toer door de zaal volbracht, en nu weer tot de sprekenden genaderd, zeide hij hun ietwat haastig en bitter: