Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/254

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ik kan niet anders dan u hierin dringen; mijn plicht, als voorspreker van dit kind, gebiedt het mij, en juist uw wederwilt; Mylord lom gehoor te geven aan mijne beden, zal mij noodzaken te sterker bij u aan te houden, desnoods u te dwingen, te doen wat recht is en billijk."

»Dwingen? dwingen? gij zoudt mij dwingen, mijnheer? waarmee dan toch? mij verraden misschien aan mijne vijanden…?"

»Mylord! de eer en het levensgeluk van een zwak en onnoozel kind staan op het spel, roekeloos door u gewaagd aan iedere uitlegging van anderen, zij het niets meer. Ik weet alle uwe geheimen; gij zelf weet of ze wichtig zijn, waaraan ze u blootstellen; het zou op het uiterste wezen, maar op het uiterste zal het ook zijn; ik zal mijn weten gebruiken in haar voordeel tegen u."

»Gij! gij zoudt mij verraden? de éénige man, die mij hoogachting heeft afgedwongen? de éénige man, in wien ik geloofde, toen hij mij sprak van zijne deugd en van zijne goede trouw…?"

»Ik zou geen uwer geheimen verraden; ik zou u simpellijk voor een gerechtshof dagen, om dit meisje te trouwen," zei Gideon" »gij zelf moogt oordeelen, hoe u dit passen zoude."

»Mij niet te best, ik erken het," hernam Fabian weer, met zijn raadselachtigen glimlach; maar daarop zeer ernstig: »hebt gij weloverlegd, mijnheer! dat gij dit tegen mij zoudt willen doen? Zoudt gij mij niet een anderen eisch kunnen doen, geene andere voorwaarde te stellen hebben, daarmee ik u bewijs kan geven van mijne achting en goede vriendschap?"

En Fabian zag op Gideon, met zekere koortsachtige gespannenheid, als hoopte hij een zulken eisch te vernemen.

»Ik verlang niets van u, Mylord I begeer geen blijk uwer achting en goede vriendschap, als gij ’t noemt, dan dit ééne: dat gij dit kind hijlikt en recht doet. U we lange aarzeling over eene