Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/47

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hen, hetzij om ongeoorloofd winstbejag, hetzij om eenige snoode partijzucht tegen onze natie, zich tot het heimelijk prenten van al zulke geschriften leent…"

»Dat is geschied, Sir! bij alle prenters in deze stad, die men slechts eenigszins wantrouwde en rigoreuselijk, dat zwere ik u, edoch zonder vrucht. Tegen het invoeren dier vuile libellen wordt nauwlettend toegezien, en toch ziet men het venijn telkens meer voortgang. maken. \’t Is er mee als met de Egyptische plagen: men voelt ze, maar onderkent niet de hand, wie ze aanbrengt,"

»Erg genoeg; maar daar het hier wel niet ’s Hemels hand zal zijn die slaat, moeten wij ’t op de aarde zoeken, en zoo ben ik van meening, dat men meer kan doen, dan hierin gedaan is."

Prouninck zag hem vragend aan.

»Men heeft onderzoek gedaan bij alle verdachte prenters," vervolgde Wilkes, na eenige overweging; »en bij de vertrouwde?"

»Neen, Sir! eene zulke opspraak en verdenking te verwekken jegens welbefaamde luiden, dat zou tyrannisch zijn en ons in haat en vijandschap brengen, en, certeyn! we hebben niet vele vrienden te missen."

»Dat geef ik toe, doch we hebben noodig, onze vrienden te kennen, en wie zich, ter liefde van billijkheid en in ’t belang der goede zaak, niet den dwang en den overlast van huiszoeking zullen getroosten zonder morren, van die is ’t ook te vreezen, dat ze niet veel moeite en strijds, veelmin goed en bloed ten beste zullen hebben, als het nood doet…"

Prouninck scheen toe te geven aan dit argument; hij bedacht zich even, maar sprak toen hoofdschuddend:

»Nu ik mij wel bezin…, de éénige, bij wien men ’t onderzoek onderlaten heeft, is onze gezworen drukker, een vroom pratriot en die bekend staat als goed Engelschgezind; de verdenking alléén van dus schendig een handel, zou den goeden man ter dood toe bedroeven…"