Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/424

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

En er was oorzaak toe voor hem, om zich geëerd en gevleid te achten, en hooge verwachtingen te bouwen op dat bezoek, als hij er in slaagde zijnen gasten welgevallig te zijn. Reeds de wet en de leenplicht schreven het hem voor, want het betrof geen mindere dan Philips van Oostenrijk — de Schoone bijgenaam — den zoon van keizer Maximiliaan en Maria van Bourgondiën den kleinzoon van Karel den Stouten, die als wettige heer van Brabant, Vlaanderen, Holland en Zeeland, met zijne jeugdige gade door zijn graafschap reisde, om zich te Vlissingen in te schepen naar zijn Spaansch koninkrijk, en op Walcheren een kort verblijf wilde houden.

Zijn leenheer op Westhoven te ontvangen met gemalin en gevolg, was geene lichte zaak te dien tijde, maar Westhoven bood rijke hulpmiddelen aan. Er was ruimte voor menigte van gasten, er was proviand voor de uitgezochtste tafelweelde. Bosch en duin leverden grof en fijn wild in overvloed. Faizanten en patrijzen, ree- en hertevleesch, stond den gastheer ter beschikking. De vijvers leverden de keurigste zoetwatervisschen; van den zeekant werd de eêlste buit uit de zoute kolken aangebracht; het hoornvee in de weiden leverde kostbare room en melk; de moestuin en de boomgaard waren niet verwaarloosd, en brachten groenten en vruchten voort, die zorge waardig; in de ruime keldergewelven lagen vaten oud en stevig bier, en de fijnste wijnen voor zulke hooge feesten werden uit de diepte te voorschijn gebracht. Koks en keldermeesters waren geen vreemdelingen in hun vak, en tafelgereedschap van allerlei vorm en soort — in tin, in koper, in zilver — ja kunstig uit goud gesmeed, soms met emaïl of edelgesteenten versierd, stond in rijken voorraad te pronk op de kredentz, in de eetzaal.

Met welke eerbewijzen zal de abt het vorstelijk echtpaar hebben ingehaald reeds aan de voorste grenzen van zijn gebied op Westhoven, met welk eene vervoering zal de Spaansche prinses, dochter van Ferdinand en Isabella, toen nog niet Johanna de Waanzinnige genaamd, aan den arm van haar hartstochtelijk beminden gemaal zich tegoed hebben gedaan aan die frissche opwekkende Zeeuwsche lucht, de hooge en breede lanen doorwandelend met lichten tred, vrij evenzeer van de Spaansche etiquette als van de haar stuitende zeden en gewoonten van ’t Bourgondische Hof, waar verfijnde weelde en grove wellust samengingen,