Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/432

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

lusiën, waaraan zij zich hadden over,gegeven bij den Sirenen-zang van Catharina de Medicis: »Vrede, vrede, geen gevaar!" Het huwelijksverbond van Hendrik van Navarre met Margaretha de Valois, 's konings zuster, dat als een zekere waarborg voor de verbroedering tusschen Roomschen en Protestanten in de verte was aangewezen, werd juist gebruikt om het sein te geven tot den bloedigsten vredebreuk. De Bartholomeus-nacht opende de oogen der verblinden, voor zooveel die niet door den gewelddadigen dood werden gesloten. Als bekend is, bepaalde zich de aanslag niet tot Parijs, maar sloeg over tot elke provincie, tot elke stad, waar de beide gezindheden in schijn eendrachtiglijk hadden samengewoond. Het fanatisme woedde voort, zelfs al had de trouwelooze staatkunde het perken willen stellen.

Ook te Rouaan was het ergste te voorzien, en de Villiers meende zijn gezin veiligheid te verzekeren, door het over te brengen naar zeker kasteel op twee mijlen afstands van de stad gelegen, waarvan wij niet weten of het hem zelftoebehoorde, dat wel gastvrij door vrienden was afgestaan. Doch in zijne hoop hier eene schuilplaats te vinden voor zich en de zijnen, werd hij bitter teleurgesteld.

De woeste bende, die te Rouaan gemoord en geplunderd had, zocht nog hare offers daar buiten; had men de kudde verslagen, de herder mocht het niet ontkomen; de begaafde, invloedrijke leeraar, die zoo velen had aangetrokken, mogelijk wel afvallig had gemaakt van de Kerk, was tevergeefs in de stad gezocht, de vervolgers schenen nu te weten waar hem te vinden.

Onder aanvoering van zekeren hoedenmaker uit Rouaan, een geestdrijver, wiens vreedzaam beroep hem betere manieren had moeten leeren, holde de bloeddorstige troep, van allerlei wapentuig voorzien, den weg op naar het gastvrije slot, waar nog voorshands rust en vrede heerschten. Daar gekomen, drong de woeste bende met geweld ter poorte in, onder afgrijselijke kreten en bedreigingen eischende, dat men hun den ketter, den Hugenoot zou uitleveren. De Villiers zelf trad de wilde horde te gemoet, wendde zich tot den aanvoerder, en sprak hem toe — kalm, met vastheid, en met iets in houding en blik, dat den ruwen gast, op gewelddadigen tegenstand bedacht, geheel van zijn stuk bracht. Verlegen, ontdaan, en als onder den slag eener betoovering, week hij voor den fieren, deftigen edelman ter zijde, die rustig en