Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/491

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Hugenootsch leeraar die maar even aan ’t hof had rondgekeken en van krijgszaken geene kennis had, hem, Robert Dudley, graaf van Leycester, over ’t hoofd had gezien en niet mee had geteld, toen er vraag was naar bekwame Engelsche legeraanvoerders; dat hij zich verstout had er maar één enkelen aan te wijzen, en juist den graaf van Sussex, zijn verklaarden tegenstander, dat heeft bij den Graaf een wrok gezet tegen mij, waarvan hij nooit meer bekomen is. Ik weet het bij ervaring, want ik was reeds bij den Prins toen de jonge Fransche hertog te Vlissingen aan wal stapte, en Willem van Oranje zich met zijn gevolg derwaarts had begeven om hem te verwelkomen. Hoe de veete verergerde, toen de verblinde Graaf ten laatste zijn wensch vervuld zag en als reddende engel in Nederland optrad aan het hoofd van hulp troepen om tot Algemeen Landvoogd der Geünieerde Provinciën te worden geproclameerd in naam, tegengewerkt te worden tot door zijne koningin toe, om welhaast van teleurstelling tot teleurstelling naar de laagte te glijden, tot den staat waarin wij hem nu zien; hoe hij van deze nederlaag iedereen beschuldigt behalve zich zelf, en het mij ten hoogste kwalijk neemt, ja als ver raad en misdaad toerekent, dat ik den jongen graaf Maurits tegen zijn schadelijken invloed tracht te veiligen, en over de zen wake zooveel in mijn vermogen is… dat alles hebt gij nu reeds van mij gehoord, want het viel zoo uit door de richting die ons gesprek nam, dat ik met het einde moest beginnen"…

»Begin nu maar niets verder, liefste vader!’ waarschuwde eene heldere, vroolijke stem, en een jong meisje vertoonde zich: de verloofde van Charles Everwijn, die met jeugdige drift het vertrek was binnengestormd. »Al de gasten zijn aangekomen en het noenmaal staat gereed," ging zij voort, ziende dat de heeren nog bleven zitten; »daar is zelfs een ongenoode gast die u zeker welkom zal zijn, en die uit discretie u niet heeft willen storen, onderstellende dat het familiezaken betrof."

»Hij had niet geheel ongelijk, kindlief; maar wie kan het zijn?" vroeg de Villiers eenigszins gespannen.

»De heer van St. Aldegonde."

En Marnix stond reeds voor de geopende deur, en werd begroet, naar Fransche wijze, met eene hartelijke omhelzing.

»Allerliefst bruidje, mag uw aanstaande schoonvader u aan