Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/532

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

troffen door den onverhoedschen aanval, was de Villiers toch een van die zeldzaam bevoorrechten, die zich niet licht door den schrik laten overheerschen en die onder alles wat hun treft hunne tegenwoordigheid van geest weten te behouden. Hij begreep terstond, dat nu de gedreigde aanslag werd ten uitvoer gelegd en zijn kloeke geest was vaardig tot verweer. Zijn verblijf in Engeland had hem vertrouwd gemaakt met de Engelsche taal, en zonder een oogenblik aarzelens vroeg hij kalm, maar met zekeren nadruk: »Gevangen, ik? In wiens naam? Op wiens gezag?"

De officier, verrast in zijn eigen taal, op een toon van gezag, te worden toegesproken, trok de hand terug en antwoordde terwijl hij zekere verlegenheid onder norschheid verborg:

»Daar heb ik u geen rekenschap van te geven…"

»Dat ben ik niet met u eens, mijnheer!" hernam de Villiers; het is hier in Zeeland niet het gebruik, dat men een vrij man, een edelman, op den publieken weg gevangen neemt, als een misdadiger, zonder bevelschrift te toonen van de wettige overheid, die daartoe machtigt."

»Een edelman!" herhaalde de officier getroffen. »Is ons de verkeerde aangewezen? daar was sprake van een predikant…"

Al sprekende gaf hij zijn volk een wenk en de kring waarin men l’Oyseleur besloten hield, werd reeds wat ruimer.

»Men kan in deze duistere en verwarde tijden zich gedrongen voelen kerk en staat beide te dienen, al is men edelman," hernam de Villiers. »U zal men niet in het onzekere hebben gelaten tegen wien gij met uw volk zijt uitgezonden?"

»Tegen den gewezen hofprediker van den Prins, die op Westhoven woont; hij heet Villiers, of zoo omtrent."

»Dan is het niet twijfelachtig, wie er bedoeld is. Ik ben Pierre l’Oyseleur, Heer van Villiers en van Westhoven!"

En de Fransche edelman sprak dit alles op zoo’n rustigen toon, of hij zich ook reeds heer voelde van zijn aanvaller.

Deze onderging werkelijk bij aanvang die overmacht, want hij antwoordde met eene beleefde buiging:

»Zoo gij een edelman zijt, zal ik u als edelman behandelen en geenerlei geweld tegen u gebruiken, mits gij mij uw degen overgeeft."

»Dat kan ik niet!" hernam l’Oyseleur, zijn mantel openslaande,