Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/539

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in het jaar 1585 dreigde mij in de haven te Vlissingen te werpen, n. b. ter wille van graaf Leycester, daar ik de belangen van ’t huis van Nassau voorstond tegen dezen…"

»Zoodat gij," viel Ratley lachende in, »een reden zoudt hebben om de zaak al te hoog op te nemen, als iemand, wie dan ook, een ongelukje beging tegen dien graaf Hohenlohe."

»Wat dat betreft, een vergrijp tegen een menschellieven is in mijn oog nooit te vergoelijken, maar zeker is het dat ik oorzaak te over heb om de beide graven aan hunne eigene geschillen te laten, zonder er mij tusschen te steken, hetgeen mijnerzijds even nutteloos als ongepast zoude zijn."

»Ja! als het er zoo mee gelegen is," hernam Sir Henry, »wordt het mij duidelijk dat er een misverstand heerschen moet omtrent u, dat opgehelderd zal worden na uw eerste onderhoud met mylord Russell, en dat wij u daarop met volle krijgseer naar Westhoven zullen terugvoeren."

»Ik twijfel daar niet aan, Sir, maar toch op uiterlijke eerbewijzen ben ik volstrekt niet gesteld; ik verlang alleen dat men mij rustig en ongemoeid mijns weegs laat gaan, en — nu wij daarop komen — zie! hier zijn wij op het punt waar zich de weg verdeelt en wij rechts moeten nemen om Vlissingen, links om Middelburg te bereiken, waarheen ik op weg was toen onze ontmoeting plaats vond en waar ik eene dringende boodschap heb, die niet kan worden uitgesteld. Daar gij, zooals gij mij zegt, overtuigd zijt, dat mijn onderhoud met lord Russell tot ons aller meeste genoegen zal afloopen, zoudt gij mij verplichten, mij eerst op mijne zaken te Middelburg order te laten stellen eer we te zamen naar Vlissingen gaan."

»Verschoon mij, mijnheer, dat is geheel tegen mijne orders!"

»Hoe luiden ze dan, die orders?" vroeg l’Oyseleur, zich naar hem toekeerend en hem aanziende of hij hem tot in ’t binnenste wilde doorzoeken.

»Ik heb bevel om mij van uw persoon te…te verzekeren," antwoordde Sir Henry, met gedempte slem en het hoofd buigende om dien blik te ontgaan, dien hij opnieuw op zich voelde rusten, en die zulk een overweldigenden invloed op hem uitoefende.

»En verder?" vroeg de l’Oyseleur, die werkelijk den breeden rand van zijn hoed had opgeslagen, welke als een sombrero over voorhoofd en oogen neerhing.