Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/154

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

deze haar den arm bood om haar weg te leiden, ging zij lijdelijk eenige schreden voort; daarop bleef zij staan, als bezon zij zich op iets. De gravin geloofde, dat zij een afscheid wenschte van den Hertog, die sinds zijn laatste woord niet weêr naar haar had omgezien, en die nu zijn onderhoud met Chimay eindigde, met het bevel, dat het vertrek geschieden moest met zoo weinig opzien, als het zijn kon; daarop zag hij Maria aan met een duisteren blik, verzuimde, blijkbaar opzettelijk, den heilgroet der hoffelijkheid en der gewoonte, en wenkte met de hand, dat men gaan zoude.

In het nevenvertrek vonden zij Heer Engelbert van Nassau, den Sire de Gruthuse, en nog een paar Edelen, der Oostenrijksche verbintenis toegedaan, of met innige gehechtheid aan de jonge Vorstin hangende. Hunne zijdelingsche vragen naar de uitkomst van het onderhoud, waarvan zij kennis droegen, werd door de Gravin van Kleef met een zwijgend schouderophalen beantwoord; de tegenwoordigheid van den Italiaanschen Heer belette iedere verdere verklaring. Maria, ondersteund door Philippe de Croy, Graaf de Chimay, en door Anna van Ravenstein, liet zich heenleiden waar men wilde, zonder eene vraag of eene klacht; zij scheen onverschillig voor alles. Binnen een half uur was haar gevolg reisvaardig, en alleen eenig gewoel op het voorplein van het klooster verwittigde daarna de bewoners van dit verblijf, dat er eene draagkoets vertrok, begeleid door een troep rijdende lansknechten, zonderdat de meesten wisten, wie men daar vervoerde. Maria had zich wel Karels dochter getoond, toen zij daarin stapte: want zij scheen kalm, maar ernstig, en zij zeide alleen tegen Mevrouw van Ravenstein: »Mijn Heer vader kan zijn hart sluiten als zijn vizier, en zijn wantrouwen is mij eene wreede pijne; maar verdienen zal ik het niet; want ik heb mij zelve twee dingen beloofd: hierin niets te doen, wat de Hertog of mij zelve onwaardig kan zijn, maar ook den Prins van Oostenrijk te houden, wat ik hem heb toegezegd; en Mijnheer van Bourgondië kan mij dit ééne niet ontzeggen: dezen tot echtgenoot of geen anderen.