Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/176

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Heiligen Vader! en wij zullen hem terugsleuren aan den staart van ons ros, hierheen naar deze plaats; bij zijn grauwe haren zullen wij hem slepen voor dit altaar; en met de dagge op de keel hem dwingen, dat hij ons de kroon op het hoofd zette!” Des Hertogs harde en krachtige stem had dit weder zoo verstaanbaar gesproken, zoozeer op zijn eigen toon, dat ieder het verstond en begreep; vandaar ook, dat allen huiverden en verbleekten, als bij eene godslastering. De Majesteit der Keizeren van het Heilige Roomsche Rijk was iets zoo onschendbaars bij de volkeren dier eeuwe; de hand te slaan aan zoo eerwaard een gezag scheen zoo zeker eene heiligschennis, en Karel was zoozeer de man om te ondernemen, wat zijne driften hem ingaven, dat al die onderdanen op het punt stonden om hun meester te schuwen, als een, die in den rijksban was vervallen. Adolf van Ravenstein, zijn geliefdste vriend en wapenbroeder, en Lodewijk van Bourbon, bisschop van Luik, zijn eerwaardige bloedverwant, traden nu toe.

»Mijn Heere!” sprak de laatste op ernstigen toon, »al ware gansch Bourgondië verloren, het betaamt geen Christenvorst dusdanig te woeden en zulke woorden te spreken in Gods huis! Wij zullen u eeren als den machtigste en grootste onder de menschen; maar gij moet den Heere Jezus eeren, in wien onze zaligheid is; en gij moogt niet dus met ongewijde voeten treden op Zijn altaar .”

Karel maakte onwillekeurig het teeken des kruises, en zag om zich; werkelijk stond hij op de plaats, waar alleen de Priester recht heeft den voet te drukken.

»Ik heb zooveel gedaan voor uw God en uwe Heiligen, en hebben zij eenmaal te mijner gunste beschikt, dat dit verraad mislukte? Ik ben zat van te dienen wie verlaten in nood.”

De Bisschop zag hem droevig aan bij dit antwoord, en zeide alleen: »Hebt gij hunne hulp ingeroepen?” toen ging hij ter zijde. Karel hief dreigend de hand op, maar verliet toch de plaats en nam den arm van Ravenstein. »En wat zegt gij daartoe, Neef?” vroeg hij.

»Mijne meening is, dat een bedaarde aftocht eervoller zijn moet dan eene gluipende vlucht. Frederik heeft het laatste gekozen; mijn Vorst! wat dunkt u van het eerste?