Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/41

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

III.


De reizende, die zich niet lang vooruit een verblijf had besproken in het Bisschoppelijk Trier, had er in de laatste dagen van September geene — of ten minste de allerslechtste huisvesting te wachten, die ooit voor hoogen prijs is verleend geworden. Daar was eene zoo ontzaggelijke menschenmenigte toegevloeid. dat ze elkander een stroobreed ruimte gingen betwisten op de openbare straat, en dat het bijna scheen, of er vrije lucht te kort zoude komen voor zoovelen, als daar op ééne plek adem kwamen scheppen.

Trouwens, men weet, hoe het belang en de nooddwang en de nieuwsgierigheid stroomen van menschen heenzweepen naar het oord, waar iets te zien zal zijn, of iets merkwaardigs moet voorvallen. Ieders verbeelding kan zich licht eene voorstelling maken van eene opgepropte stad, vol joelende massa’s; wij wagen ons niet aan de beschrijving van wat men zoo goed kent, maar roepen veeleer uwe deelneming in voor een reisgezelschap, dat er al het onaangename van ondervond. Het bestond uit een man van middelbaren leeftijd, twee jongelingen en een meisje, een vader met zijne kinderen, op kleine, maar sterke paarden gezeten, en, naar kleeding en voorkomen, behoorende tot den gegoeden burgerstand. Zij hadden nu voor de derde maal vruchteloos aanzoek gedaan, om in een der huizen, die van de gastvrijheid nering maken, te worden opgenomen; vergeefs… men had hen teruggewezen, met die onvriendelijkheid, als anders alleen tendeelvalt aan lieden die niet betalen kunnen, en die dus de hulp het meest zouden behoeven. Moedeloos en verlegen zagen zij zich van alle kanten verdringen, totdat de paarden steigerden, en wisten niet naar welke zijde zich te wenden; toen de oudste hunner van ergernis een krachtigen