Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/42

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Duitschen vloek uitstiet, met de weinig vleiende bijvoeging voor de Trierenaars:

»Hans Kreinschulte is een uilskuiken, dat hij zijn deftig huis te Baden-Baden verlaten heeft, om in dit oude rattennest vergeefs een hol te zoeken!”

De verwensching of de naam had de kracht van eene bezwering; wij gelooven, dat het de naam was; want nauwelijks had de man, voor wiens huis die werd uitgesproken, en die koelbloedig met de handen in de zijde tegen de deurstijlen leunde, dien gehoorf, of hij nam deel in de lieden, wier lot hem tot hiertoe zoo onverschillig was geweest.

»Hans Kreinschulte van Baden!” riep hij, vooruitstappende.

»Zal Hans Kreinschulte van Baden, voor mijne deur staande, om huisvesting verlegen zijn? Hij St. Lazarus! Die schande zal niet over mijn hoofd komen, Meester! beste Meester! hoe kondt gij hier zijn, en niet het eerst denken om Ulrich Alterer op te zoeken?”

Bij de eerste klanken dier stem, kleurde een blos van vreugde de bolle wangen van Kreinschulte; hij sprong schielijk van zijn paard, werkte zich met zijne forsche armen dwars door de menigte heen, en stond weldra hand in hand met Ulrich, die ook van zijne zijde ruim baan had gemaakt.

»Ulrich! jongen! kon ik weten, dat ge hier een gezeten man waart; en is die kostelijke kuiperij de uwe? Wel, vriend! ik had ul eer in het vat van Heidelberg gezocht, dan in zulk en stand!”

»Meester! ge moogt St. Geertruide, patronesse der reizenden, eene kaars opsteken, dat ik u herkende aan uwe grove stem en aan het woord, dat gij mij zoo vaak naar het hoofd wierpt, toen ik nog leerling was; ge zoudt in geene herberg huisvesting gekregen hebben, al ware het achter de paarden, en voor goed goudgeld. Wat blijven de jongens nog talmen met hier af te stijgen: meenen zij, dat ik de zoons van hun vader op straat zal laten staan?”

»Wij zijn met ons vieren,” antwoordde Hans aarzelend; »mijne dochter is met mij.”

»Ik heb plaats voor allen, als ze zich een weinig schikken willen! Süschen kan het kamerken van mijne stiefdochter deelen; de paarden zullen hier of daar wel stalling vinden, al moest ik