Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/43

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ze tusschen de vaten stoppen, Hallo, jongens!” en de Meester kuiper riep een paar zijner knechten uit de werkplaats, »helpt die lieden dáár! ze kunnen de beesten niet onder het volk laten staan.”

Voor de vreemdelingen keerde nu de zaak ten beste. De gapende menigte, die zich met hunne verlegenheid vermaakt had, week uiteen, half uit eerbied voor de fiksche vuisten der kuipersknechts, half omdat de aardigheid van de vertooning af was; de eene broeder bracht de schuchtere zuster, die de oogen nog niet had durven opslaan, in het gastvrije huis: de andere ging met de knechts voor de paarden zorgen, en de gulle Ulrich leidde zijn ouden Meester en de zijnen wat meer binnenwaarts in het voorhuis, hun in voorbarige drift de geschiedenis van zijn geluk meêdeelende, eer hij hun rust gunde; ze wisten dus in eenige minuten, hoe hij zijne fortuin had gemaakt, door de gegoede weduwe te trouwen, wier huis hij als meesterknecht was ingetreden: hoe het hem somtijds wel eens speet, dat hij niet liever hare knappe dochter had gevraagd, die van jaren beter zijn portuur ware geweest, maar hoe hij zich dan weêr tevreden stelde, als hij indacht, dat hij aan de moeder toch ook eene goede vrouw had, die zich niet al te veel liet voorstaan op den rijken bruidschat, welken zij had aangebracht. En Meester Hans daarentegen kon niet, tot hij bedaard gezeten was, zijn gastheer het verhaal sparen van den lust, die in hem was opgekomen, om de plechtige kroning te zien van zulk een grootmachtig Vorst, als de wijdberoemde Hertog van Bourgondië, en hoe zijne dochter nacht er: dag droomde van de feesten, en hoe men in het Badensche er zooveel van sprak, omdat de Markgraaf van Baden zelf in des Keizers gevolg was heengetrokken, en vele jonge Edelen met zich genomen had. Hoe hij de kuiperij aan zijn oudsten zoon, die gehuwd was, veilig had kunnen overlaten, en al wat daar meer zijn mocht, en wat nog minder dan dit onze belangstelling kan wekken.

»Laat ik u bij mijne vrouw brengen,” sprak Ulrich, nadat alles wederzijds was aangehoord, en, het meisje bij de hand nemende, ging hij hen vóór, toch niet zonder eerst nog te hebben uitgeroepen: »St Lazarus zij mij genadig! wat zal vrouw Barbara jaloersch worden! Hoe Slischen ook in die vijf jaren tot een overschoon maagdelijn is opgegroeid!”