Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/99

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van ongeduld, en verbleekte van vreeze bij dat spel, waarbij anderen voor hem om haar speelden, en dat hij tranen van teleurstelling moest verbergen door eene snelle beweging, nu zij voor hem scheen verloren te zijn; want Karel eindigde zijne toornige rede met eene luide en hooghartige dreiging.

»Noem uw beding eenvoudig, Mijnheer Graaf van Varnemburg! noem het gering, zoo gij wilt; maar wij zeggen u, dat wij niet gezind zijn, ook tot een begin van uitvoering daarvan over te gaan, vóór al onze groote eischen zijn ingewilligd en vervuld. Zoo waarachtig mijn goed zwaard geen rietstaf is, zoo waarachtig zal Maximiliaan’s hand de vingertoppen mijner dochter niet aanraken, vóórdat de Koningskroon op ons hoofd vaststaat, en geen priesterwoord den zegen spreken over den echt van Frederik’s zoon met mijn kind, vóórdat het nieuwe rijk van Bourgondië mij tot gewijd Koning heeft gehuldigd.”

Terwijl hij dit sprak, was de Hertog vlak voor den Graaf blijven staan; en de handen, die hij onder het spreken met driftige gebaren had bewogen, kruiste hij nu uitdagend over de borst, met de bedriegelijke rust, waar men eene kruitmijn in ziet, die op een vonkje wacht, om in verwoestenden gloed uit te barsten.

En de Graaf van Varnemburg was ook opgestaan, langzaam, maar met een fonkelend oog en gloeiende wangen, als iemand, die eene lang ingehouden verontwaardiging eindelijk lucht moet geven, schoou hij berekend had, wat dit toegeven hem kosten kon; want hij aarzelde een oogenblik eer hij sprak. De Aartshertog trachtte in deze seconde, met blikken en gebaren, zijns vaders gemachtigde tot matiging te bezweren; maar deze sprak koeler dan men verwacht zou hebben, doch beslissend:

»Zoo is Uwe Doorluchtigheid zonder oprechtheid geweest bij de eerste aanbieding, en zoo moet deze onderhandeling nul zijn en kan er niets worden gesloten?”

Maximiliaan’s zacht blauwoog zag angstig en smeekend naar Karel op, die den Graaf van Varnemburg als met de blikken mat; die tweemaal de greep van zijn zwaard krampachtig had gevat, en het tweemaal met drift in de scheede had teruggeworpen; die de lippen op elkander drukte, zeker om een luiden vloek te weerhouden; want iets dergelijks scheen hem op de lippen te liggen; dat was zichtbaar uit al zijne gebaren, uit al de trek-