Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/11

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

I
Toen er te Honselaarsdijk nog een lusthuis was…



Toen er te Honselaarsdijk nog een vorstelijk lusthuis was;… ik meen een lusthuis gemeubeld en bewoond in vollen vorstelijken luister. — Toen er de slotgrachten nog frisch en helder waren, en krioelden van springende, dartele visschen, toen de lanen en dreven daar rondom onderhouden waren met die zorge en keurigheid, die van ’s meesters oog getuigt; toen dat alles was wat het niet meer worden zal; — toen men nog 1638 schreef om het al te zeggen, wandelde een man van een deftig en ernstig uitzicht door eene der lanen van het bosch Hondshol, dat ten laatste zich aansluit aan de meer kunstmatig daargestelde dreven van het kasteel; van tijd tot tijd bleef die man stilstaan en rondzien, als om zijn dubbel deel te nemen van het natuurgenot, als om met langzame teugen de frischheid van de lucht in te drinken, en de geuren in te ademen, die ’t welig kruid en het dik gebladerte hem toewuifden; somwijlen zette hij zich neer op eene der natuurlijke banken, door mos en zoden rondom de boomen gevormd, en bleef dan eene poos zitten, met zijn dikken wandelstok tusschen de beide handen geklemd, met eene uitdrukking van kalmte en kracht in houding en gelaat, die pleizier deed om aan te zien.

Toch werd hij gestoord. Een oogenblik, nadat hij zich weêr zulke rust had gegund, werd hij ingehaald door iemand, die hem op zijde trad, een jonkman in de eerste vaag der jeugd, uiterst