Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/12

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

prachtig gekleed, en die met eene zekere gemeenzaamheid tot hem zeide:

— Ik bidde u, vriend! sta mij even te woord!

— Tot uw dienst, edele jonker! waartoe kan ik u nut zijn?

— Enkel om mij in den weg te recht te helpen, doch noem mij niet edele jonker, ik ben een burger, een Amsteldamsch koopmanszoon, die op adeldom noch titels recht heeft.

En de jonge man zeide dat op een toon, die bewees, dat de vergissing in zijn rang hem zeer bijzonder onaangenaam moest zijn, hetzij uit republikeinschen afkeer van zulke onderscheidingen, hetzij uit eenige kleingeestige gewaarwording van benijding.

— Wel doch, mijn jonge meester! gij zult u daarbij niet kwalijker vinden en ik denkelijk ook niet; hoofsche jonkers vallen bij wijlen wel eens wat snibbig in ’t antwoorden, en in u hope ik nog een jolijselijk gezel te vinden op mijne wandeling, hernam de oudere vreemde met eene fijne berisping van des anderen korzelig antwoord, berisping die zeker begrepen werd, want de jonge man sprak:

— Ik acht niet dat ik u een goed gezel zijn kan, want naar ik merk zijt gij gestemd tot jok, en mij staat het hoofd niet naar vroolijkmoedigen kout.

— Op uw leeftijd en in uw staat kan men doch altijd stoffe vinden tot blijgeestigheid, als men er maar recht naar zoekt, mijn jonge vriend! en ergert het u nu dat gij geen edelman geboren zijt, als we tien jaar verder zijn, zit ge wellicht op ’t kussen in den raad uwer stad of in de Staten, en wordt als Edelmogende aangesproken! een Amsteldamsche koopmanszoon kan tot alles komen; dus burger te zijn, zegt meer dan een Heer te heeten, ’t is de meester wezen van prinsen als men bij u in stad zegt!

— Lacy! op mijn leeftijd vraagt men er wat naar, met hoedanigen titel men over tien jaar zal genaamd worden. Tegens de kwale die mij nu prikkelt, baat geen medicijn, die eerst over tien jaar kan worden ingenomen, gesteld nog ze lag dan onder mijn bereik. En uwe vergissing…

— Beken dat de schuld daarvan aan uwe zijde ligt. Bylo, uwe dracht is zoo weidsch, ik zie zoo singulier een juweel blinken in de roze van uw kastoorhoed, uw mantel is van zulk