Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/143

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— En wat zegt mijne Jonkvrouw d’Arcy daartoe? vroeg Honthorst, Lucienne aanziende.

— Zij heeft geen neen gezegd! zeide deze.

— Dat beduidt dat zij ja op de lippen heeft?…

— Misschien!

— En nu gij? vroeg de jonge Vorst met vroolijke haast.

— Ik, Uwe Genade?…

— Ja, wat zegt gij er toe om haar te bewegen?

— Ik heb geen tijd voor een groot portret, maar iets van haastigen, luchtigen aard, een miniatuur.

— Een miniatuur! o ja! riep Lucienne snel, dat ware goed.

— Maar ik heb eene voorwaarde.

— Noem die.

— ’t Is eene konstenaarsluim. Ik wenschte Mejonkvrouw te geven in ernstige stemming en deftig habijt, en op een der parkementblaadjes van haar gebedenboek.

Lucienne verbleekte en sidderde: — Van mijn gebedenboek! herhaalde zij verschrikt.

— O lieve deugd! ze is schuldiger dan ik dacht, zelfs aan ’t hof wordt toch de koe niet bont genaamd, of er is een vlekje aan! maar dit is ten minste eene waarschuwing, en nu kan zij zich toch tegen verschalking wapenen, meende de goede schilder.

— Een antwoord, een gunstig, bidde ik, mijne volschoone! sprak de Landgraaf zacht tot Lucienne, en nog zachter, daar is met luiden van zijn aard nietwes aan te vangen, tenzij men hunne luimen inwilligt; ei melieve! doe het om mijnentwille, ik zal u die ééne inschikkelijkheid loon en met een gansch leven van de gewilligste dienstbaarheid.

— Ik zal het doen, Monseigneur! omdat ik het wil; maar gij zijt mij daarvoor noch dank, noch dienst verschuldigd, zeide Lucienne, en luider tot Honthorst: — Dat is aangenomen, mijn Meester! ik houd u bij uw woord, noem mij uw tijd en uwe plaats voor de eerste zitting.

— Morgenochtend, zoo haast de Koningin mij zal ontslagen hebben, zal ik tot uw dienst zijn, edele Jonkvrouw! en u opwachten hier in deze galerij, waar wij het overige kunnen bespreken.

— Uitnemend!