Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/164

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

veel de aandacht te wekken in hare vertrekken konden plaats hebben. Want ieder onzer lezers heeft het reeds begrepen, Maria de Medicis zelve was het, die onzen jeugdigen held eene afspraak had gegeven, welke hem met zulk eene onverzettelijke halsstarrigheid aan de plaats boeide.

Ook kleurde hij van genoegen en voldoening, toen hij eindelijk de Koningin zag verschijnen, en niet alleen om der wille van haar bijzijn, maar ook omdat haar woord en hare toespraak vóór hem getuigen zouden en hij die voldoening noodig had tegenover allen, in wier oogen hij als een onmanierlijke groot. spreker zou beschaamd staan, zoo niet als ruwen schender van alle vormen worden aangeklaagd, zoo de komst der Koningin hem niet rechtvaardigde als hij verwachtte.

En nu, de Koningin kwam wel, de Koningin dacht zelfs wet om hem, zou hem zelfs wel hebben opgemerkt, al had hij zich. niet, gelijk hij deed, een weinig stout naar voren gedrongen, en zich zoo dicht het zijn kon in hare nabijheid geplaatst; maar als wij begrijpen, de omstandigheden waren veranderd, de gelegenheid was volstrekt niet meer zoo, als Maria zich die voorgesteld had, en de tegenwoordigheid der vorstelijke bezoeksters veranderde de verhouding zoo geheel, dat zij er nu niet aan denken kon te handelen, als zij van plan was geweest, en zich voorstelde, dat Diedrik dezelfde berekening moest gemaakt hebben, en dit niet meer wachtte; maar Diedrik had ook zijne eigenliefde, ook zijn eigenbelang, en hij had zich dus van alle andere berekeningen ontslagen en daarbij hij had het niet eens meer in zijne macht zich bescheiden op den achtergrond te houden: de nieuwsgierigheid en de onwil der anderen drongen hem wel tot het tegenovergestelde.

De l’Espine zeide hem zacht en wat ironisch: — ziehier drie Vorstinnen! welke van deze is toch de dame die u afspraak heeft gegeven? uwe eere vordert werkelijk, dat zij zich uitspreekt, ware het ook door het zwakste teeken der herkenning!

De Landgraaf van Hessen sprak:

— Mijnheer! wij hebben u als onzen gelijke behandeld en in ons gezelschap geduld tot nu toe; maar gij moet nu bewijs leveren, dat gij recht hebt hier onder ons te zijn; anders… wordt het hoog tijd dat men u verwijdere.