Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/233

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ook, zonder groot opzien te geven, gereed blijven liggen, ware ’t weken, tot maanden zelfs, en daar Uwe Majesteit nog niet vast bepaald is, wanneer zij den tocht wenscht te ondernemen, daar men uit Engeland den datum nog niet heeft kunnen opgeven, wanneer Uwe Majesteit zou kunnen gewacht worden… zou haar dat, meene ik, het meest conveniëeren.

— O! zeker, zeker! zeide Maria dankbaar, dat de Prins haar op die wijze redde uit de verlegenheid, waarin zij zich zelve gebracht had, toen zij het eerst van hare afreis had gesproken; ik kan dan rustig met mijne dochter van Engeland schikken en overleggen, wat voor mijne komst aldaar nog geregeld moet worden…

— Zoo was mijne intentie, zei de de Prins; maar Uwe Majesteit meene doch niet, dat er daarom bij hare afreis ietwat zal ontbreken, hetzij van geriefelijkheden voor haar persoon, hetzij met opzicht tot respect en devotie voor haar rang en qualiteit; het goede volk van Nederland heeft zich wel tegen tirannen gekeerd, en kan ’t jok der slavernij niet dragen; maar het heeft daarom geenszins reverentie of eerbied voor gekroonde hoofden afgelegd, en is altijd gereed daarvan getuigenis te geven door gewillige obedientie aan alle bevelen eener Koningin, welker tegenwoordigheid in deze landen allen met dankbare vreugde vervult.

— Uit daden heb ik dit althans ondervonden, en het zou snoode ondank zijn, ook slechts maar eenigszins te twijfelen aan de sterkste verzekeringen op dit punt.

— Maar sinds nu toch eenmaal het vertrek van Uwe Majesteit op het tapijt is gebracht, hoe groot eene grieve te veel haast hierin mij en de Prinses ook zijn zoude, een verlangen, dat Uwe Majesteit, toen daarvan sprake was, heeft gelieven te uiten, heb ik mij nu gehaast te voldoen, Mevrouw! toen ik sprak van familiezaken, dacht ik eigenlijk een weinigje aan de mijne, en… mijn wellieven zoon.

— Hoe volgaarne zag ik den minnelijken jongen Prins! zeide Maria verruimd.

— Instantelijk voldoe ik dien wensch, mijn Willem is met mij, hij wacht uw wenk; en de Prins keerde zich naar ’t andere vertrek, gaf daar bevel aan een page, die er wachtte, en