Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/31

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verkrijgen geweest. Zulks ik genoodzaakt was mijne opwachting te maken aan hare karos, toen zij, onder statelijke omgeving van een schutterlijke eerewacht en van de hooge autoriteiten der stad, Amsteldam voor het laatst doorreed. Zij accepteerde het geschenk met den inhoud dankelijk, en sprak mij toe met eene gracie en met eene liefelijkheid, die nooit weêr uit mijn geheugen zal gaan. Ik zeide wat ik best konde, maar ik voelde mij of ik in een roes verkeerde, zonderling toen zij mij hare ontschoeide hand reikte om te kussen, hetgeen veroorzaakte dat ik geen acht gaf op mijn paard, dat schichtig werd, toen de trompetten gestoken werden, om het naderen te verkonden van eene deputalie der stads-regeering. De Koningin maakte eene beweging van schrik; een der pages, die naast de karos gingen, greep haastig de teugels, die ik had laten vallen; de Baron Boreel wenkte mij ter zijde te gaan, en sprak de Koningin toe, om haar gerust te stellen. Ik ijlde voort, ik had behoefte mij weg te begeven verre van het bonte gewoel, en alleen buiten de poort bleef ik toeven, om zoo met al het volk, die uitstekende en die glansrijke godinne een laatst vaarwel toe te wuiven. Zij had toen haar masker afgenomen, opdat al de menigte haar gelaat zou konnen zien, en ik genoot mede dat voorrecht en voor het eerst.— Diedrik zuchtte diep!

— Honthorst glimlachte. — En zonder mij zou het voor het laatst zijn geweest, en dat zou zekerlijk het ergste zijn wat u had kunnen overkomen!

— Ik denk zoo! want nooit zag ik een wezen, waarvan de glans der koninklijke majesteit dus getemperd werd door aardsche minnelijkheid, toch verhoogd en geadeld door bovenaardsche lieftalligheid, en ik houde dat uwe konst nooit schoon er beeld ter nabootsing is gegund, dan nu gij het hare moogt conterfeiten.

— Ik zal daar nu nietwes op zeggen, dan dat ik geloove, dat nooit vrouwe u te voren kwam, wier persoon u dus de verbeelding heeft getroffen, daartoe op verschillende wijze voorbereid zijnde, en nu zeg mij haastig het verdere, want met deze poort komen wij den voorhof binnen, belast u dus, om des schijns wille, met de doos voor mijne penseelen en verwen.

— Er is geen verder, fluisterde Diedrik, terwijl hij den klei-