Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/315

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

welhaast de aanspraken op hare belangstelling niet noodig had door inniger teerheid tot haar getrokken; en voor het eerst voelde Lucienne wat eene moeder was, voelde het dat zij er eene gevonden had.

Honthorst, die te dier tijd zich te Amsterdam gevestigd had en die nog al dikwijls in ’t huis van Diedrik Geurtsz. zijne uren van uitspanning sleet, zonder over ’t jonge paartje anders dat met vroolijken glimlach het hoofd te schudden, kwam op zekerer dag met strakken ernst op ’t gelaat en met een brief in de hand de huiskamer binnen, en verhaalde met omzichtige zorgen, met weemoedigen ernst hoe Maria de Medicis gestorven was te Keulen, in ’t huis van zijn kunstbroeder Rubens, door geene hulp dan de zijne in hare diepe ellende en verslagenheid gesteund: de moeder van de drie machtigste Koningen val Europa, de weduwe van Hendrik IV, de vrouw, wie men zoo veel malen in allerlei talen, in allerlei vormen, op allerlei wijze had toegeroepen: dat de aarde, met al wat daarop was, zich aan hare voeten boog!…

Wel eene les voor Vorsten, maar… de 17de eeuw heeft ons die les niet meer te prediken! Mochten de Vorsten er slechts aan denken in dagen van geluk, en de onderdanen er niet aan denken, dan met den eerbied dien het ongeluk afdwingt… dus deed Diedrik bij het hooren dezer treurmare; hij verbleekte, hij deelde den diepen weemoed, dien hij zag in de zachte snikken en stille tranen van zijne jonge vrouw; maar welhaast toch herstelde zij zich en sprak:

— Bij ’t vreeselijk einde van zoo schitterend lot, hoeveel heb ik u niet te danken, mijn vriend! die mij zoo kalm en zeker een levenslot hebt geschonken!

— Ja, zeide toen Honthorst, melieve Vrouwe! wel moogt ge danken voor u zelve bij ’t denken aan zoo singulieren tegenspoed van die koninklijke Vrouwe, maar dank God, die dus uwe wegen leidde.


April, 1849.