Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/314

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

anden, bijna aan dier zijde. Ook toen de verwijdering der Koninginne-moeder uit Engeland noodig was geworden, begeerde deze niet, dat zij haar volgen zou; in waarheid de scheiding was toch reeds voltrokken. Op ’t verlangen van den goeden Koning Karel I bleef Lucienne toch aan het Engelsche hof; maar zij was er niet gelukkig; de Koningin Henriet te Maria beminde haar niet en deed het haar gevoelen. In dien tijd van spanning, onrust en onzekerheid, zochten de hooge Engelsche Heeren geene verbintenis met eene arme Fransche ballinge, want zij was arm sinds zij, hij hare meerderjarigheid, standvastig geweigerd had het Fransche huwelijk te sluiten, dat een testament en een Minister haar opdrongen. De laatste had zich nog daarbij gewroken, door haar ook vervallen te verklaren van hare moederlijke erfenis, en Cesar Phebus, die met de dochter van een schatrijken Fermier-Génétal was gehuwd, had niet eens de edelmoedigheid Lucienne een jaargeld af te staan. Het viel der Jonkvrouw onmogelijk langer te leven aan een hof, waar men haar haatte en griefde zonder reden; een onbestemd verlangen naar Holland greep haar aan, en zij verkreeg van den Koning eene plaats bij het huis der Princesse-Royale, dat haar naar Holland volgen zou. Zoo was zij nu hier; maar zij kende reeds al de blinkende smarten der schitterende dienstbaarheid, waarvoor zij niet geboren was; zij zag den Landgraaf van Hessen weer, maar hij herkende haar zonder het te willen bekennen. Andere hartstochten en nieuwe indrukken sleepten hem voort. Zij leed er minder door, omdat zij hem sinds lang niet meer hoogachtte.

Diedrik hoorde dat alles later, maar toch niet al te lang na den avond van ’t feest, en… „wat dient er meer gezeid”… Diedrik sprak een paar woorden met den Stadhouder, die een kort onderhoud had met zijne schoondochter en met Lucienne,. en op een goeden dag was er nieuw festein in den Haag, en voerde Diedrik daarna zijne Fransche bruid als vrouw in zijn huis te Amsterdam, wel prachtig en feestelijk tot die ontvangst getooid. Zijne moeder zag wel wat schuw op tegen de vreemdelinge, de Hofdame; maar haar zoon had haar verzekerd, dat ze goed gereformeerd was, en zelfs om ’t geloof vervolging had geleden. En in die gedachte vond de vrome vrouw haar eerste punt van aanraking en sympathie met de schoondochter, die