Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/435

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

I.
De trots der voedster.




— Myrrha! Myrrha!

— Spreek toch haastig. Hermon! Wat voert u dus schichtig en ongeroepen over den dorpel van 't vrouwenvertrek? Zoo uwe haren niet wit waren als de sneeuw op de toppen der bergen, zoudt ge gevaar brengen over uw hoofd!

— Ei neen, voedster, 'want wat ik u zeggen wil, zal u zoo verrassen, dat gij vergeten zoudt mij te verklagen; en de oude hofmeester dus sprekende, drong het eerste portaal van 't Gyneceum binnen,

— Bij Vesta! Wat mag het zim? vroeg de voedster, reeds tot nieuwsgichigheid opgewekt.

— Denk eens na, Myrrha, waarom hebt gij met de slavinnen juist voor heden het bad toebereid van de zeldzaamste en de fijnste reukwateren, die het Oosten hier heen bracht, en die Griekesland adn het Westen leerde kennen?

Myrrha zag hem aan met verwondering, en haalde de schouders op.

— Is het niet zoo, Myrrha, dat de meesteres heden haar fijnste Egyptische lijnwaad om de elpen schouders zal plooien en ook haar purper zijden gordel zal dragen met de fonkelende goudsteenen uit Tarsis versierd? en dat ze den gouden haarband zal dragen, waarmee de Archonten haar hebben vereerd?

— En dat ze dien dragen zal, omvlochten met een krans versche rozen, dien de zoon van Thespis haar mag aanbieden. Wie zou het eerder weten dan ik, die zelve op al deze zaken heb toe te zien, en sedert vele dagen mij met niets heb bezigge-