Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/442

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

II.
De twee optochten.




De zonnewijzer had het uur van den tempeldienst aangeduid; een dichte drom van volk verdrong zich alreede rondom de prachtige woning van Lasthenia; rijen jongelingen en maagden in witte feestkleederen, de haren met bloemkransen gesierd, stonden geschaard onder den luchtigen zuilengang, die de woning omgaf. Athene's edelsten en aanzienlijken hadden er zich eene eere van gemaakt, in het gevolg van de gevierde dichteres heen te trekken naar den tempel, en al hare vrienden, al hare aanbidders, al hare vleiers, al hare parasieten waren daar. Dat alles wachtte, en de fiere schoone liet ze wachten, hetzij uit een vermetel minachten der vormen, hetzij uit jonkvrouwelijke schuchterheid en huiverend opzien tegen het gewoel der menigte op zulk een oogenblik, hetzij door het kleiner belang van eenig onheil aan haar toilet, de deur van het atrium opende zich niet om die ongeroepen gasten te ontvangen, en evenmin vertoonde zich de gastvrouw zelve. Eindelijk kwam Nicias; twee beeldschoone slaven verzelden hem, en droegen voor hem uit Toskaansche vazen, met Arabisch reukwerk gevuld; hij zelf droeg den beloofden krans, en door Hermon zonder oponthoud binnengeleid, scheen hem daar het voorrecht geworden te zijn, haar dien zelf op de lokken te plaatsen; voor 't minst eene wijle daarna keerde hij terug, de schoone dichteres bij de hand voortleidende, die de blonde haren had gesierd met den kostbaren Griekschen haarband, de prachtige gifte der oudsten van hare stad, en met den bloemkrans, door de liefde gevlochten.