Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/69

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van zijn gezicht, terwijl het er een waas van wee moed over wierp, dien het onbeschrijfelijk goed stond.

Toen Honthorst eenmaal naar hem had opgezien, moest hij naar hem blijven heenstaren, en om dat te meer onbemerkt, en te beter op zijn gemak te kunnen doen, nam hij plaats op eene der menigvuldige tuinbanken, vlak tegenover het balkon, maar door eenig heestergewas wat gemaskeerd. Dus verscholen, en zelf ongehinderd heenziende door de takken, kon de schilder iedere beweging gadeslaan van den jongen man, zonderdat deze hem opmerkte. Intusschen bleef de eerste niet lang alleen; uit een der vertrekken van dezelfde verdieping kwam eene jonge dame op het balkon, en trad met zoo snelle, en zoo lichte schreden voort, dat zij achter hem stond eer hij het scheen opgemerkt te hebben. Zij legde vertrouwelijk hare hand op zijn schouder; hij schrikte even op, maar toch bestrafte hij de stoornis alleen door die hand, met hoffelijkheid, aan zijne lippen te brengen. Zij glimlachte even, maar schudde tegelijk het hoofd met iets weemoedigs, en sprak eenige woorden, die Honthorst niet kon verstaan, hoewel hij zag dat zij op den jongen man eene uitwerking hadden van verdriet of misnoegen, dat zijn schoon gelaat even bewolkte, en hem de fijn geteekende lichtbruine wenkbrauwen deed samentrekken; Honthorst die genoeg verbeelding had om hier eene romaneske situatie te onderstellen, had er groote grieve van, dat hij niets kon verstaan van hetgeen zij spreken zouden; wij zijn gelukkiger, en mogen even luisteren.

— Weer hier, René op ditzelfde uur? sprak zij zacht verwijtend.

— Hadt gij ’t anders verwacht, Jonkvrouw! hernam hij; men heeft veelmalen mijne voorzichtigheid verdacht, mijne getrouwheid nimmer!

— Gij hebt gelijk: met meer radelooze onvoorzichtigheid heb ik nog nooit een man zich in perikelen zien storten, daarvan hem geenerlei profijt, noch bate te wachten stond.

— Roekeloos mag zijn, maar. zoo gansch zonder bate toch niet, Lucienne! hernam hij met een zeker glimlachje, dat hem wel een weinig als het bedorven kind der dames kenschetste.

— Des te erger! hoe meer kans gij hebt van welslagen, hoe grooter de gevaren worden, waarin gij u verwikkelt.